Ons nieuwe huis, we spreken over 1945, in de Boeroestraat was voor die tijd een grote woning. Het was ook een vrij nieuwe woning. Volgens mij zijn die woningen zo tussen 1920 en 1940 gebouwd.
Beneden, op straat, had je vier groene deuren naast elkaar. De twee buitenste deuren waren voor ‘huis’. De twee middelste waren voor de bovenwoningen. Wij woonden op nummer 21, twee hoog. Wij moesten dus een trap op, in mijn herinnering een vrij brede trap. Op tweede verdieping aangekomen, had je, nadat je de voordeur had open gemaakt, een vrij grote hal. Aan de rechterkant van de hal zat de woonkamer. Die was voor die tijd zeker groot, ik denk wel zo’n twintig of eenentwintig vierkante meter. In diezelfde woonkamer zat ook nog een klein zijkamertje dat grensde aan de woonkamer.
Vanuit de hal kon je rechtdoor naar het toilet. Aan de linkerkant in de hal zat een grote slaapkamer en gelijk links om de hoek zat ook een slaapkamer. Tussen het toilet en de slaapkamers zat de keuken. De keuken was vrij smal en liep door tot aan de veranda.
Al met al een vrij groot huis voor ons. Kort na de oorlog waren we maar net zijn vieren. Mijn ouders, mijn zuster en ik. Mijn oudste broers zaten zo kort na de oorlog in Nederlands Indië. Mijn jongste broer moest toen nog geboren worden (1949).
In dat grote huis konden we wat! We hadden de ruimte.
Dat veranderde allemaal vrij snel. Dat kwam doordat we inwoners kregen. Zo kwamen de twee kinderen van een oom van mijn moeder bij ons inwonen. Kort daarop kwamen ook mijn broers terug. Hoe dat allemaal verliep lees je in:
Inwoners, de gewoonste zaak van de wereld.