“Mij krijgen ze niet” zei Annie, toen ook bij haar op het Afrikanerplein de oproepkaart in de bus viel. De oproepkaart, waarin stond dat zij zich, met man en kind, moest melden voor Westerbork. Bijna alle Joodse Amsterdammers in de Transvaalbuurt hadden eind 1942 zo’n kaart ontvangen en bijna iedereen deed gewoon wat er op die kaart stond. Op een bepaalde datum moest je s’ morgens vroeg naar de tramhalte van lijn negen gaan om naar de Hollandse schouwburg gebracht worden en vandaar naar Westerbork in Drente. Wat er daarna zou gebeuren stond niet op die kaart. Maar Annie vertrouwde het niet. In het Joods Weekblad had gestaan dat Joden naar werkkampen gingen in Oost Europa. Maar waarom kregen dan ook mensen zo’n kaart, die nog niet of niet meer konden werken. Kleine kinderen, mensen van boven de zeventig, invaliden. Annie vertrouwde het voor geen cent.
De volgende morgen heel vroeg verlieten Annie, haar man David en hun dochtertje Lida de woning op het Afrikanerplein 38 twee hoog. Ze namen niets mee, zelfs geen klein koffertje of een tas want ze mochten beslist niet opvallen. Het was maar goed, dat ze veel vrienden hadden. Niet-Joodse vrienden, die konden helpen.
Annie was in 1914 geboren achter het Waterlooplein in een krottenwijk, die Vlooienburg genoemd werd. Het gezin bestond uit de ouders en rond 1920 zes kinderen. Met zijn allen woonden ze in een kamer met een toilet op de gang, waar ook de buren aan de andere kant van de trap gebruik van moesten maken. Toilet, een “gemak” werd het genoemd. Eigenlijk meer een kast met een plank met een gat er in. Daar onder stond een emmer, die twee keer in de week geleegd werd door de “boldoot- kar” van de Gemeente reiniging. Het gezin was straatarm. Vader had met sinaasappels gevent maar was langzaam maar zeker blind geworden. Waarschijnlijk door trachoom, een volksziekte bij vooral Joodse Amsterdammers, maar er kwam ook een erfelijke oogziekte in de familie voor. Een ziekte die nu maculadegeneratie heet. Zoals de meeste Joodse Amsterdammers was het gezin niet religieus dus konden ze geen beroep doen op de liefdadigheid van de Joodse Gemeente.
Maar vader Levie was wel lid van de S.D.A.P, de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (voorloper van de Partij van de Arbeid) al kon hij de contributie eigenlijk niet betalen. Dank zij dat lidmaatschap kreeg hij een baantje bij de Handwerkers Vrienden Kring. Nu zouden we spreken van een Sociale Werkplaats georganiseerd door de S.D.A.P.
Rond 1920 was er ook hoop voor de bewoners van de talloze krotwoningen en kelders in Amsterdam.
In Oost werd gebouwd. Onder leiding van de S.D.A.P wethouders De Miranda en Wibaut.
“Wie bouwt? Wibaut” was de slagzin tijdens de verkiezingen voor de Gemeenteraad. Sociale woningbouw met lage huren want meer konden de Amsterdammers uit het oude getto niet betalen. De nieuwe wijk werd de Transvaalbuurt genoemd omdat de straten en pleinen genoemd werden naar bekende plaatsen en personen uit de Boerenoorlog. De oorlog, die de Zuid- Afrikaanse boeren –vaak van Nederlandse afkomst- rond 1900 gevoerd hadden tegen de Engelsen.
Het gezin van Levie Plas kreeg een vierkamerwoning aan de Tugelaweg op driehoog. Heel krap met zes kinderen zouden we nu zeggen maar na Vlooienburg vonden ze het een paleisje.
Eigen toilet en niet in de keuken zoals in de woningen van voor de woningwet van 1901.
Annie was een van de besten van haar klas op de lagere school maar na het zevende leerjaar wilde ze toch gaan werken om het gezinsinkomen aan te vullen. Vader was immers invalide en ook moeder had een slechte gezondheid. Ze werd naaister bij Hollandia-Kattenburg.
In haar vrije tijd werd ze lid van de korfbalverenging van de Arbeiders Sportbond want de A.J.C, de Arbeiders Jeugd Centrale van Koos Vorrink, met vlaggen en uniformen, was niets voor haar. In die sportbond ontmoette ze haar man David, ook Joods en ook een korfballer. Na hun huwelijk in 1937 woonde ze in betondorp maar toen David opgeroepen werd voor de mobilisatie van het Nederlandse leger was Annie weer teruggegaan naar haar oude buurt en vond ze een woning op het Afrikanerplein.
Nadat ze een paar nachten bij niet joodse vrienden uit de korfbalclub hadden gelogeerd kregen ze hulp van Ferry, een niet Joodse vriend. Ook uit het korfbalteam. Hij zat nu, zoals dat heette , in het verzet. Ferry vond een kleine woning voor ze in de Wormerveerstraat in de Spaarndammerbuurt achter het Haarlemmerplein. Het was een buurt waar hoofdzakelijk Communistische gezinnen woonden. Na de Duitse inval in Rusland dus een prima buurt om onder te duiken. Annie blondeerde haar haar en zo doken ze onder midden in Amsterdam. Ze hadden wel een groot probleem. Hun vierjarige dochtertje Lida was gehandicapt. Nu zouden we zeggen “moeilijk lerend”. Ze kon de verandering niet aan en huilde nachten lang. David en Annie wisten zich geen raad. Het viel te veel op. Ferry, de verzetsvriend, wist een oplossing; Apeldoorn. Daar was een Joodse instelling voor gehandicapten. Die zouden de Duitsers toch zeker ongemoeid laten, want de patiënten daar waren natuurlijk helemaal niet geschikt voor die werkkampen in het Oosten. Lida was er net een paar weken toen Apeldoorn werd leeggehaald. Alle patiënten met de doktoren en verpleegsters gingen rechtstreeks naar een vernietigingskamp.
Annie en David kwamen de oorlog goed door. In Februari 1945, vlak voor de bevrijding, werd Jetty geboren. Daar kwamen eind 1945 nog twee kinderen bij. Judith van elf, de dochter van een broer van Annie en “Peter”, net vier, eigenlijk Eliezer , de zoon van een broer van David.
De ouders waren omgekomen maar Judith en Peter waren opgevangen door niet joodse pleegouders, die hun leven gewaagd hadden om Joodse kinderen te redden.
Zo gingen ze verder na het Grote Verdriet. David was ernstig beschadigd door de oorlog. Annie natuurlijk ook maar door haar veerkracht lukte het toch om verder te gaan met het nieuwe gezin. In 1942 had Annie gezegd; “Mij krijgen ze niet”, nu zei ze, “We kijken vooruit!”
Ze hadden het niet vaak meer over de oorlog, waarin vrijwel hun hele familie was omgekomen. Ze probeerden een gezinsleven op te bouwen zo goed en zo kwaad als dat ging met al die zwarte herinneringen. Ze gingen weer aan het werk. Kregen een mooie woning in de Rivierenbuurt. De kinderen hadden een gelukkige jeugd met lange vakanties aan zee, want David werkte in het onderwijs. Over het Grote Verdriet hoorden de kinderen weinig. Over het vermoorde dochtertje werd helemaal nooit gesproken. Totdat Annie en ik een lange autotocht door België en Frankrijk maakte in 2003. Toen sprak ze plotseling urenlang over haar jeugd in de oude Joodse buurt, over de korfbalclub, de onderduik en het moeizaam opkrabbelen in 1945. Ik beloofde haar om het verhaal ooit nog eens op te schrijven en dat is nu gebeurd. Voor het Geheugen van Oost.
Peter Kropveld April 2018 Geheugen van Oost
P.S Annie overleed in 2005 in het Joodse bejaardentehuis Beth Sjalom in Buitenveldert. Ze was toen 91 jaar. Haar zuster Lientje is nu 98 en woont nog steeds zelfstandig met hulp van Joods Maatschappelijk Werk.