Op een gegeven moment moest ik in militaire dienst. In die tijd leerde ik ook mijn vrouw kennen. Juist in die tijd speelde ik ook met de gedachte om te gaan varen. Ik wilde eigenlijk wel een stuk van de wereld zien. Ik denk dat ik zo’n beetje een jaar met die gedachte heb gespeeld. Ik kon natuurlijk scheepstimmerman worden. Maar ja, op 6 december 1958 kwam ik een dame tegen en toen was er van zeeman worden eigenlijk geen sprake meer. Overigens was het vooral mijn moeder die tegen mijn plannen was. Zij vertelde mijn vrouw: ‘Houd hem tegen’. Zij had natuurlijk genoeg meegemaakt met haar eigen man, mijn vader (die was tenslotte zeeman geweest).
Ik wilde zelf eigenlijk ook al niet meer zo nodig en dus begon ik weer in de bouwerij. Wijnands was afgelopen, de burg was afgelopen, ja zo ging dat in die tijd. Was er een bouwproject klaar dan moest je op zoek naar wat anders. Eerst heb ik toen gewerkt aan de bouw van de Detailhandelsschool bij de Berlagebrug. Dat was tot aan mijn trouwen. Daarna ben ik op zoek gegaan naar iets in de buurt. Ik wilde de stad, de eigen buurt niet uit. Ooit heb ik gewerkt in de buurt van het Olympisch Stadion, dat wilde ik niet meer. Ik had mijn portie wel gehad.
Ik vond toen werk bij de firma Brederode, die zat in de Watergraafsmeer. Dat was toen een heel groot bedrijf. Aan de Kruislaan werd toen bij de FOM gebouwd (= Fundamenteel Onderzoek der Materie). Wij noemden dat ‘het atoomlaboratorium’. In feite ging het om een uitbreiding van dat gebouw. Toen dat klaar was, heb ik nog aan het einde van de Molukkenstraat gewerkt, het I.K.O. (Instituut voor Kernfysisch Onderzoek). Vervolgens heb ik nog aan de Citroën garage gewerkt, toch weer bij het Olympisch Stadion.