Ik vertelde al dat mijn vader in dienst was van de S.M.N. (Stoomvaart Maatschappij Nederland). Hij maakte lange reizen. Zijn laatste reis in 1939 was wel een heel lange reis. Hij zou pas terugkomen na de oorlog. Gedurende de oorlog heeft hij hoofdzakelijk in konvooi gevaren tussen Noord-Amerika (New York), Midden-Amerika en Australië. Dat had van alles met de oorlog te maken, bevoorrading van de Amerikaans troepen. Hij is ook wel een enkele keer in Engeland geweest. Toen ik na de oorlog heb gehoord en heb gelezen hoe dat allemaal ging met die konvooien, dan heeft mijn vader wel veel mazzel gehad. Heel veel van zijn collega’s zijn niet meer teruggekomen.
Mijn vader heeft gevaren op de s.s. Mapia en ook de s.s. Aldegonde. Met dat laatste schip is het niet goed afgelopen, maar mijn vader was er toen al vanaf. Zijn broer Jacobus was trouwens ook zeeman. Die oom voer op het vlaggenschip van ‘De Nederlanden’, de Oranje heette dat schip. De Oranje voer in de oorlog ook voor de Geallieerden, het heeft gediend als hospitaalschip en heeft veel met gewonden gevaren.
Mijn vader bracht niet alleen verhalen mee van zijn reizen. Hij bracht ook andere dingen mee, bijzondere dingen ook wel. Zo kreeg ik van mijn vader, zo denk ik nu wel eens, mijn eerste paar schoenen. In de oorlog heb ik in mijn herinnering alleen maar op een soort van kleppers gelopen (een houten klep, met een stukkie rubber er onder). Hij had ook sigaretten bij zich, waarvan mijn oudere broers direct dachten: ‘Hé dat is lekker, dat is handig’. Maar toen hij eenmaal thuis was gekomen na zes jaar, moesten mijn broers praktisch direct weg. Door al die afwezigheid, door de zeereizen, is ons gezin eigenlijk nooit echt compleet geweest.