Toen de oorlog uitbrak, zat mijn vader op zee. In die periode zat ik op de President Brandschool. Overigens heb ik op meerdere scholen gezeten. Zo heb ik ook op een christelijk schooltje gezeten, dat weet ik nog wel. Mijn moeder was een makkelijke vrouw, als het maar dichtbij was, was het goed voor haar. In de meidagen van 1940 waren we bij mijn grootvader in de President Brandstraat.
Mijn tantes in de President Brandstraat hadden het grootste plezier als ik hen over school vertelde. Er werd namelijk altijd gevraagd naar wat ik op school deed. Dan vertelde ik over het ‘handje vouwen’ en het opzeggen van een gebedje, zoals dat nu eenmaal ging op een christelijke school. Dat kenden ze dus niet, niet vanuit hun Joodse achtergrond. Niet dat het een vrome familie was, de familie Barend. De familie was wel traditioneel, maar dan traditioneel in de zin van het vieren van de feestdagen en het bijeenkomen op vrijdagavond (sjabbat avond).
De oudste zoon was bijvoorbeeld getrouwd met iemand die bij de SDAP zat (de Sociaal Democratische Arbeiders Partij) en die in ‘De Stem des Volks’ zong. Van lieverlee zijn ze allemaal die kant op gegaan.
10 Mei 1940
We zaten net in de klas, van de president Brandschool, toen we allemaal naar de gymzaal moesten. Daar hield juffrouw Boots, het hoofd van de school, een vlammende toespraak waar ik niets van begreep. Daarna moest de hele school het Wilhelmus zingen en werden we naar huis gestuurd. Op straat waren veel groepjes mensen die druk met elkaar stonden te praten, er moest iets gebeurd zijn. Dat was ook zo, de oorlog was uitgebroken. Wat dat inhield, wist ik toen nog niet, maar aan de reacties van de mensen te merken, moest het wel iets ergs zijn.