Toen de oorlog eenmaal was afgelopen, zijn mijn moeder en ik naar de Kamerlingh Onneslaan in Hilversum gegaan. Mijn moeder wilde, denk ik, het verdriet om haar zuster met iemand delen. We hebben daar de buurvrouw, waar mijn tante zo goed mee was, opgezocht. Maar tot onze schrik kwamen we het huis van mijn tante binnen, maar dan gespiegeld. Tot de kleinste dingetjes stonden daar, die van mijn tante waren geweest. Dat was natuurlijk afschuwelijk, als je in een huis komt waar alles zo is van vroeger, maar dan met andere bewoners.
De buurvrouw, die overvallen was door ons bezoek, was natuurlijk ook geschrokken. Zij bood mijn moeder een bordje aan ter herinnering aan haar zuster. Pas later hoorde ik dat deze mensen âbewariĂ«rsâ werden genoemd.
Mijn tante Marie is op 23 juli 1943 in Sobibor vermoord, 32 jaar oud. Mijn oom Max is op transport gesteld naar Auschwitz. Hij werd daar op 17 september 1943 vermoord. Hij heeft dus nog twee maanden langer geleefd dan zijn vrouw en dochter. Dat werd na de oorlog nog belangrijk, omdat een eventuele nalatenschap van het gezin naar de familie van de langstlevende ging. Notarissen hebben het er na de oorlog druk mee gehad. Er moest uitgezocht worden of er nog verre familie was die de oorlog overleefd had en daardoor recht had op een erfenis (indien aanwezig).
Sophia, het kind waar ze lang op hadden gewacht, is met het beruchte kindertransport van juni 1943 op transport gesteld naar Sobibor. Het is niet onmogelijk dat mijn tante Marie in hetzelfde transport zat. Beide zijn op dezelfde dag, 17 september 1943, vermoord. Mijn nichtje Sophia was net een jaar oud.