Onze eerste schaatspogingen deden wij in het Zuiderzeepark op de vijver voor het Grote Huis; de kleintjes met stoeltjes om het te leren, de grotere kinderen scharrelden er tussendoor. Je zou denken dat het een kleurrijk geheel was, maar toen kenden we nog niet de vrolijk gekleurde jacks en sportkleding. Een enkele boffer had een ijstrui, natuurlijk gebreid met wol van Jo de Bie, maar over het algemeen waren we donker gekleed. We hadden houten schaatsen die met linnen banden onder de gewone schoenen of rubber laarzen werden gebonden. Vreselijk wanneer die halfbevroren banden losgingen en opnieuw moesten worden vastgemaakt. Ik probeerde dan een volwassene voor dat karwei te strikken omdat mijn handen verstijfd waren van de kou. Wat was ik jaloers op de enkeling met kunstschaatsen! Soms moest ik er halfjankend van de kou me stoppen. Thuisgekomen gingen mijn handen en voeten dan ook nog eens verschrikkelijk tintelen en ik nam me voor om nooit meer te schaatsen, maar na een uurtje vloog ik alweer naar het park, schaatsen is en blijft een verslaving.
Wanneer het Nieuwe Diep dicht lag, kregen we ijsvrij. Daar kon je je benen pas uitslaan en wat lag het Vijfcentenbad er dan troosteloos bij. Op het ijs kwam ik mijn oom tegen, hij had een zadelmakerij aan de Ringdijk en verdiende in de winter een centje bij met het repareren van gebroken leren hielbanden. We schaatsten de hele middag tot het bijna donker was en we hollend naar huis moesten, anders vonden we 'de hond in de pot'.
Op een dag kwam ik met één schaats thuis, waarschijnlijk verloren doordat ik nog nauwelijks gevoel had in mijn handen. Mijn moeder was woedend en hoe ik de volgende dag ook heb gezocht, de schaats was en bleef weg en ligt misschien nog altijd op de bodem van het Nieuwe Diep. Tenzij iemand hem toen gevonden heeft, iemand met één been?
Lees ook: De Tocht der Tochten in Amsterdam Oost