Op 28 oktober van het jaar 1928 is er een optreden in het Concertgebouw, samen met het Harmonieorkest van Philips. Bijzonder is dat het concert wordt uitgezonden op de radio en wordt ‘doorgezonden’ naar Nederlands-Indië. Het concert is een succes, maar het is onduidelijk of het ook daadwerkelijk is ‘ontvangen’ in Nederlands-Indië. Dit concert brengt wel een discussie op gang. Kan ‘ons Koor’ zich wel lenen voor dit soort profane concerten en uitzendingen? Heeft Opperrabbijn Dünner in het verleden zelfs niet een plaatopname van oppervoorzanger Isaäc Heymann toegestaan? Dünner was namelijk van mening dat het reproduceren van Joodse gezangen niet alleen niet kon worden geduld, maar ook schade zou berokkenen aan het koor vanuit Joods standpunt!
Dit is de reactie van de redactie van het NIW: “Wij zouden over het door onzen kunstcriticus aangeroerde onderwerp nog wel iets in het midden kunnen brengen, doch wenschen dit niet en passant doen. Misschien behandelen wij de materie nog eens zelfstandig. Maar wij vinden het zeer zeker stootend, dat “ons Koor" zich voor dergelijke niet-Joodsche profane gelegenheden ook betitelt als Koor der Groote Synagoge. Laat het zich dan tenminste noemen: Joodsch Mannenkoor of De Joodsche zangers of i.d., en de Synagoge er buiten laten. Red. N.I.W.” (Bron: het NIW van 26-10-1928)
Wat niet onvermeld mag blijven is dat het eerste deel van het artikel bestond uit een meer dan lovende recensie.
Als Samuel twee maanden later optreedt in het Stedelijk Armhuis treedt hij op met ‘zijn eigen koor’ en wordt gesproken over ‘het Joodsche Koor’. Dit lijkt een duidelijke reactie op genoemde kritiek vanuit het NIW.
Op 17 december 1928 is er een vergadering van de NIHS, de Kerkeraad. Het is een zeer uitvoerig beschreven vergadering, waarin twee zaken opvallen. Ten eerste het feit dat er duidelijk stelling wordt genomen door enkele bestuursleden tegen het profane optreden van het koor van de Grote Synagoge en ook nog eens op de radio uitgezonden. Het Kol Nidrei op de radio, vreselijk en onwaardig! Ook is men van mening dat de oppervoorzanger in het vervolg eigenlijk alleen nog buiten de synagoge mag optreden als het gaat om filantropische instellingen. Een besluit wordt er overigens nog niet genomen. Het tweede punt betreft de positie van Samuel. Er wordt een voorstel ingediend om hem te benoemen tot ambtenaar. Het gaat dan om een ambtenaar in dienst van de NIHS.
Dit voorstel met betrekking tot de benoeming van Samuel wordt op donderdag 20 december 1928 door het Kerkbestuur besproken en ‘in beraad gehouden’. Het voorstel zal overigens altijd een voorstel blijven en nooit worden geëffectueerd!