Mijn opa woonde in de Watergraafsmeer, Linnaeushof 75. Wij woonden met tien kinderen drie hoog op de Amstelkade. Zondags werd ik met mijn één jaar oudere broer van twaalf naar opa gestuurd. Dan begon onze voettocht.
De Amstelkade af, de Maasstraat in. Links de Churchillaan, die vroeger Stalinlaan heette. Tot aan de wolkenkrabber. Hoeveel trappen moest je lopen voor je boven was? Wij hadden alleen de stoep en twee trappen. Vervolgens staken we de Rijnstraat over, naar de Berlagebrug. Bij het Amstelstation moest je voorzichtig oversteken; daar kwamen auto’s van alle kanten. We klampten een volwassene aan: ”Mogen we met u oversteken?”
Als de wind gunstig was roken we de Blooker cacaofabriek. Heerlijk! Het water liep ons in de mond. Dan die saaie Hugo de Vrieslaan af, met aan één kant alleen huizen; niets te kijken. Daar deden we vaak een wedstrijd: wie ziet het eerst een rode auto. Of hoeveel nummerborden met een bepaald getal. Onze auto had PP-92-15, dat was het beste getal natuurlijk.
Bij de Emmakerk waren we er bijna. De Middenweg oversteken en links het Hof op. Het was daar altijd zó stil. De tennisbaan in het midden waar altijd een mooi geluid uit klonk. Het geluid van de tennisbal, ik vond dat zó mooi. Plok, plok, plok, met een regelmaat die je nergens mee kunt vergelijken. Soms klonk er gejoel en applaus, maar ik wist niet waarom.
Opa woonde alleen, oma was al jaren dood en kenden we alleen van foto’s. Na een uurtje gingen we naar Tante Gien waar vrolijkheid was en snoep en die aan de overkant op nummer 35 op twee hoog woonde. Daar konden wij het tennissen goed zien. De spelregels werden ons uitgelegd. Het mooie geluid van: plok, plok, plok.
Ineens was het tijd voor de terugweg, een snoepje voor onderweg en dezelfde weg terug. De zondag was voorbij.