Op een warme zonnige avond in juni zit ik op een bankje op de Ringdijk voor de Vergulden Eenhoorn. Een van mijn favoriete plekjes in Oost. Elke maandag om zeven uur heeft mijn dochter daar blokfluitles. In de tussentijd heb ik even tijd voor mijzelf en besluit ik een goede vriendin te bellen.
Mijn nieuwe handtas, die ik enkele dagen daarvoor heb gekocht staat naast mij op de bank.
Uit het niets staat er plotseling een jongen naast mij. Ik ben verbaasd dat ik hem niet heb horen aankomen. Hij heeft een helm op en ik vraag mij af wat hij komt doen. Hij blijkt het op mijn tas te hebben voorzien. In een oogwenk grijpt hij de tas en rent de dijk af. "Klootzak!", schreeuw ik terwijl ik achter de jongen aanren. Tevergeefs, hij springt achter op een gereedstaande scooter en het tweetal rijdt weg. Daar gaat mijn tas.
Als ik daarna op het politiebureau aangifte doe voel ik mij in eerste instantie schuldig, maar op mijn "Ik had mijn tas vast moeten houden', antwoordt de agente resoluut: "Ze horen van je spullen af te blijven".
Een schrale troost is dat er in mijn portemonnee geen cash geld zat maar ik besef ik een enorme hoeveelheid pasjes, bibliotheek- en museumjaarkaarten met mij mee nam. Ook moet ik een nieuw rijbewijs aanschaffen. Wat ik echt jammer vind is dat de schoolfoto van mijn twee dochtertjes weg is.
De weken daarna probeer ik op straat soms de dader te herkennen als ik een groepje jongens met scooters zie, maar dat lukt niet. Ze lijken allemaal erg op elkaar, een jaar of twintig, in het zwart gekleed en niet groot.
Na de beroving probeer ik het gebeuren te relativeren door te bedenken dat er gelukkig geen geweld is gebruikt, maar ik ben vooral boos. Ook omdat het mooie plekje aan het water is 'besmet'. Ik wil daar niet meer zitten.