Van 1976 tot 1983 woon ik in de Wagenaarstraat. Op nummer 39 1-hoog. Op 3-hoog woont Tante Marie. Zij is 70-plus en zeer corpulent. En een onvervalst Amsterdamse volksvrouw. Omdat er in die tijd nog een diversificatie bestond: een echte Dapperbuurtse.
Ze is nog van de oude stempel wat betreft schoonmaak en onderhoud van stoep en trap. âEen knap trappie!â zegt ze tevreden als ze weer eens de trap gedaan heeft. Een paar keer kom ik thuis terwijl ze bezig is. Je kijkt ongewild onder haar jurk en je krijgt de impressie van een herbergzoldering behangen met hammen en worsten. Ik heb er nog eens een tekening van gemaakt die ik voor dit verhaal zal proberen op te zoeken.
Ze is al tientallen jaren gescheiden. Zoon Henk â ook corpulent - woont bij haar, maar niet constant. Henk is flink aan de drank en hij wil dan nog wel eens recalcitrant zijn en handgemeen worden, ook met de politie. Volgens Tante Marie heeft hij zijn eigen mok op het Bureau IJtunnel. Verder zit hij af en toe vast in Santpoort, in âWieringerlandâ.
Tante Marie voegt hem vaak toe: âMoeder is goed, Henk, moeder is heel goed!â Henk is niet geĂŻmponeerd. Henk is wrokkig. Tante Marie kan er niet bij dat zoân jongen niet tevreden zou zijn bij haar. Ze zegt: âHij hep zân kamer, zân Bode, zân klokkie, zân bewassing en met de laatste Pasen nog zân sterrenbeeldâ. Ze heeft geen begrip van het Beest in Henk.
Hij scoort bij diverse drankwinkels in en rond de buurt. Soms klokt hij twee liter jenever achter elkaar naar binnen. Tante Marie: âVannacht wer-tie gevonden. Lag-ie prinsheerlijk te slapen in de Roomtuintjesâ.
Â