Vanaf mijn geboorte in 1955 tot aan mijn ‘uitvliegen’ in 1979 heb ik er gewoond: de Pekelharingstraat. Gelegen in een buurt "waar Amsterdam niet meer op zichzelf gelijkt" (volgens Carmiggelt), en daar waren wij kinderen maar wát blij mee: want wie had in Amsterdam zo'n immense stoep voor de deur om te spelen, zo’n gigantisch grasveld om de hoek om te voetballen en van die rustige straten in de buurt om in te fietsen? Niemand toch!
Het was dan ook een dorp waar wij woonden - begrensd door de Maxwellstraat, Hugo de Vrieslaan, Middenweg en Kruislaan. Met een dorpsplein (Robert Kochplantsoen), een dorpskerk (Koningskerk) en een dorpsschool (Pieter Zeemanschool). Daarvan herinner ik me de meesters Borstel, Blokland, van Dorp, Jongejans en Proost en de juffen van Hout, de Vries en Sibbelee, maar het moeten er veel meer geweest zijn. Hoe bijvoorbeeld de juf op de klassenfoto van mijn broer heet, zou ik echt niet meer weten.
Het was een kinderrijke buurt, alleen al in de 33 woningen die de Pekelharingstraat rijk is zaten zo'n 12 kinderen bij mij op school. Je kende dan ook iedereen die in de straat woonde. En nu - een kleine halve eeuw later kan ik nog van veel huizen aanwijzen wie er toen woonden. Professor Kistemaker bijvoorbeeld, of professor Van Thijn; en dáár woonde de oud-voetballer Guus Dräger. Ook de ‘dorpswinkels’ weet ik nog: zoals slager Mulder, bakker Carels, kruidenier Koot, groenteman Biersteker, sigarenman Leijdel, fietsenmaker Cornelissen (Koopt bij de man die ook repareren kan) en schoenmaker Heijen.
In 1982 overleed mijn vader. We hebben het huis opgeruimd en die mooie portiekdeur voor het laatst achter ons dichtgeslagen. Pas in 2001 durfde ik terug te komen; slager Mulder kende me nog... Ik was weer even domweg gelukkig, in de Pekelharingstraat.