Beide kwamen uit een katholiek gezin en dat was bijzonder in 'het rode dorp' dat Betondorp toen was. Zij gingen naar de Katholieke school op het Linnaeushof , een heel eind lopen voor kinderen. Onderweg ratelden ze met boomtakken langs de spijlen van het hek rond de Oosterbegraafplaats of ze probeerden mee te liften achterop lege begrafeniskoetsen: "als de koetsier het in de gaten had, sloeg hij met de zweep naar achteren om ons weg te jagen". Vanwege de grote afstand bleven ze tussen de middag op school over en beide vrouwen herinneren zich nog de papieren zakjes waar hun lunchboterham in zat en hoe klef het brood met koek erop werd. En hoe ze met afgunst keken naar een kind dat een echt lunchtrommeltje meekreeg met een stukje fruit bij haar brood.
Dat ze zelf in kleine woningen woonden realiseerden ze zich na een bezoek aan een klasgenootje - Rita Grenier - die in Duivendrecht in een villa woonde; "daar hadden ze een aparte eet- en zitkamer en een badkamer en Rita had een eigen slaapkamer". Greet en Lies sliepen in stapelbedden, die soms op de overloop stonden en er was hooguit een lavet met koud water. Greet ging vanaf haar 10e jaar naar het badhuis aan de Polderweg en Lies herinnert zich dat haar moeder de werkoverall van haar vader - die scheepsmonteur was - op straat met een bezem schoon boende. De wasdag vond Greet een pestdag want moeder droeg dan werkkleding die haar niet stond en kookte vaak koolraap of spruitjes: "O die gecombineerde stank van de was en de groente, bah!"
Toch overheersen de herinneringen aan de geborgen sfeer thuis, bij Lies thuis mocht er - ondanks het feit dat haar moeder vaak ziek was - altijd veel, tenten bouwen in de kamer, knutselen. Greet herinnert zich hoe haar broer probeerde op dinsdag vroeg thuis te komen van school, want dan was het kinderkoor 'De Roodborstjes' op de radio en daarna 'het ziekenlof'. Dan gunde moeder zich de tijd om te luisteren en waren er privémomenten tussen moeder en kind mogelijk.
Die geborgenheid was ook verbonden met het wonen in Betondorp: "als we de tram namen op de MIddenweg, hadden we echt het gevoel dat we naar een heel andere stad gingen, we voelden ons geen Amsterdammers, maar Betondorpers."