11 november 2018
De Breitner MULO was gevestigd in een houten prefab-gebouw, waarvan de gemeente zo'n tiental voor onderwijsdoeleinden had aangekocht. In 1963 kwam ik er in de eerste klas; in een vleugel die grensde aan het hotel annex studentenhuis Casa 400. Op een foto uit het Stadsarchief schijnt de zon uitbundig het lokaal in. Mogelijk was het dezelfde klas als waarin Sarina ter Veer (Dromen van het hotel) zat; misschien ook werden we pas in latere jaren klasgenoten.
Ik had een plaats aan het raam. Dromerig dwaalden mijn blikken soms over straat, hoewel daar meestal weinig spectaculairs te zien was. De kamermeisjes hadden niet mijn bijzondere aandacht. Maar één gebeurtenis buiten, op een keer dat ik wel bij de les was, is me levendig bijgebleven. Op die dag klom iemand langs de brandtrap aan de buitenzijde omhoog. Tot grote schrik van enkele leerlingen, die net uit het raam keken, stapte hij vervolgens over de balustrade van de bovenste verdieping en sprong. Casa 400: Ik kijk nog altijd even naar boven als ik er langskom...
In hoeverre onze herinneringen aan leerkrachten gekleurd zijn door onze puberblikken valt moeilijk te achterhalen. Maar dat de Breitner MULO onderdak bood aan een kleurrijke verzameling docenten is wel duidelijk.
Nog steeds vraag ik thuis af en toe “Woh ist die Brille des Lehrers?”; precies zoals ‘Herr’ Ploeg al de eerste les bij binnenkomst uitriep. Hij had in zijn studietijd begrepen dat leerlingen een taal sneller leren wanneer ze daarin ook worden toegesproken. Verder had hij helaas niet zoveel kaas gegeten van pedagogie. Meneer Hardonk, docent Frans, was van een heel ander kaliber. Hij sprak niet zoveel, maar was non-verbaal des te uitdrukkelijker aanwezig met zijn zwarte Citroën ‘Traction Avant’, zijn zwierige Franse baret en het zitkussentje onder zijn arm.
“Zo, Klein broekenmannetje”, was de begroeting waarmee mevrouw Verschuren, lerares Frans en Duits, haar leerlingen regelmatig verwelkomde. Ook die uitdrukking heb ik overgenomen. Toen Ankie, met wie ik ’t heel gezellig had, van school ging, constateerde mevrouw Verschuren bij mij duidelijke tekenen van “Luduvudu”. Naar ik later begreep, stond de afkorting LDVD voor ‘liefdesverdriet’. In eerste instantie begreep ik echter, om haar woorden te gebruiken, “nul komma nul repetent” van wat zij bedoelde.
Het summum was natuurlijk wanneer wij een docent zover kregen dat hij op zijn ‘praatstoel’ plaats nam. Zoals bij meneer Moelans van Engels, “Just like his brother”, die ons verhaalde over zijn broer in Engeland. Of bij de neerlandicus, meneer Vunderink, die zijn tropen-avonturen met ons deelde, toen hij met een “djeep” dwars door de “djungle” reed. Maar we luisterden vooral ademloos naar meneer Rijkeboer, leraar wiskunde. Vaak sloot hij zijn les af met een spannende geschiedenis. Later herkende ik er onder andere het verhaal over “De tien kleine negertjes’ van Agatha Christie in.
Alleen meneer Zegge, die eveneens wiskunde gaf, was echt een stille kracht. Hij kwam uit Suriname en combineerde zijn docentschap met een universitaire studie. Ik heb begrepen dat hij met lesgeven zijn opleiding in Nederland bekostigde. Eenmaal afgestudeerd zou hij terugkeren naar zijn geboorteland. We snapten niet zoveel van hem… en hij niet van ons, denk ik. De etnische en culturele verschillen waren te groot. Sommige meisjes waren zelfs een beetje bang voor hem. Er liepen in die tijd nog nauwelijks zwarte mensen in Amsterdam rond.