In mei 1939 zijn wij aan de Weesperzijde komen wonen, ik was toen 3 en een half jaar oud. De Weesperzijde had een plaveisel van kinderhoofdjes en voor onze deur was een pontje waarmee je voor een stuiver naar de overkant kon varen, naar de Amsteldijk. In de oorlog kon je daar aan de Amstel goed de vliegtuigen en de zoeklichten zien.
Een eindje verderop aan de Weesperzijde woonde de familie Luyckx, van de augurken en de uien. Wij gingen wel met die kinderen om. Maar toen wij een soort klompschoenen gingen dragen, was dat over en mochten de kinderen Luyckx niet meer met ons spelen.
Wij waren allemaal vreselijk blij met de bevrijding. Er waren allerlei straatfeesten en ik ging verkleed in de kanten jurk van een misdienaar naar een soort kermis met een draaimolen. Toch was er ook iets dubbels aan die vreugde. Wij hadden Joodse onderduikers in huis, die op zoek gingen naar hun familieleden. Veel van hun familieleden zouden nooit meer terugkomen.
De Canadezen reden de stad in over de Berlagebrug. Ik ging daar naartoe met een boekje waarin ik handtekeningen van de soldaten verzamelde, dat deden meer kinderen. De soldaten deelden chocolade en kauwgom uit. Een jongetje vroeg mij of hij mijn boekje mocht zien. Ik liet het hem zien en ondertussen stal hij mijn reepje chocola en mijn kauwgom. Ik voel nu nog hoe erg dat was, die chocolade en die kauwgom waren zo’n ongelooflijke traktatie.