Een hommage aan het Geheugen van Oost door Erik Bouwman ter gelegenheid van ons 10-jarig bestaan.
Lieve Jo en kornuiten,
Mag ook wel eens gezegd worden.
Zonnige groet,
Erik
Een hommage aan het Geheugen van Oost door Erik Bouwman ter gelegenheid van ons 10-jarig bestaan.
Lieve Jo en kornuiten,
Mag ook wel eens gezegd worden.
Zonnige groet,
Erik
10 Jaren Geheugen van Oost
10 jaren Geheugen van Oost, we staan er graag bij stil,
In diepst oprechte dankbaarheid; het geeft je wat je wil.
Een heel mooi stukje nostalgie, ver voor het werd geboren,
Neemt het je mee naar toentertijd, als molen op ons koren.
.
10 jaren Geheugen van Oost, die tijd is echt gevlogen,
Van sport tot diepste achtergrond, en ook de lol gedogen.
Vergeten leek die oude tijd, maar hier werd zij herboren,
Vol lief en leed, met ook wat nijd; de molen op dat koren.
.
10 jaren Geheugen van Oost, pas veel te laat ontdekt,
Voor mij een grote inhaalslag, hoe vuil ook vaak gebekt.
Het touwtje uit de brievenbus, die knikker ooit verloren,
Jeugdsentiment voor jong en oud, als molen door het koren.
.
10 jaren Geheugen van Oost, waar halen ze het vandaan,
Die ouwe Snip en Snap revue, dat reisje naar de maan.
Een kleine stap in die grote stad, waarin ik werd geboren,
Maakt je toch elke dag nog plat, als molen over het koren.
.
10 jaren Geheugen van Oost, vol bommen, Krieg en Joden,
Het merendeel om wie het gaat, reeds lang onder de zoden.
Het paard van onze schillenboer, de venter die je luid kon horen,
Zijn er niet meer, maar leven voort, als molens in ons koren.
.
10 jaren Geheugen van Oost, diens kleurrijkheid heel prachtig,
Maar ook zij uiten zich tevree, al zijn ze de taal niet machtig.
Een vriendelijk woord op elke hoek, en bij het UWV vooraan,
Verbasterd klinkt het er dan ook: we mollen voor de koran.
.
10 jaren Geheugen van Oost, we worden het niet zat.
Hoe raar het klinkt hebben wij mooi… een oorlog mee gehad.
Die nieuwe Oosters ooit van ver; maar zijn zij hier geboren,
Biedt oorsprongsbezoek toch wel soelaas; die molen maait hun koren.
.
10 jaren Geheugen van Oost, veel aanknopingspunten zoek.
De melkboer weg, de groenteman, en dat daar op die hoek.
Maar dan opeens die winketjes, als uit het niets herboren,
Gereanimeerd door Nieuw-Mokumers, die er toch echt bij horen.
.
10 jaren Geheugen van Oost, samen lossen wij het wel op.
Het is bepaald geen schrale troost, maar groot als Jut z’n kop.
Dat touwtje uit de brievenbus, komt echt nooit meer terug,
Maar meer dan welke geitensok, slaat het Geheugen wél een brug.
1406 keer bekeken
TEGENHANGER-TJU-HUH! Dus de Komische Noot, Part Two, zoals onze bevrijders pleegden te zeggen.
Het was kort na de oorlog (de tweede dan) dus de meeste mensen hadden een niet zo best gebit.
Maar om aan te geven hoe goed wij het in die tijd al hadden, was er de schooltandarts.
Lekker meegenomen, want dat spaarde kosten voor de ouders, maar menig jongeling wist wel beter.
Kosten werden er wel degelijk gespaard maar het gebit bepaald niet! Waar ze die vandaan hadden gehaald mag onze lieve heer weten, maar ware kampbeulen waren het die er een duidelijk pervers genoegen in schepten om de jeugd van toen tot diep in het wortelkanaal te kwellen.
Zo kon het gebeuren dat zo'n slachter tegen je zei dat die verdoving best wel werkte, terwijl je crepeerde van de pijn omdat zo'n lopendebandwerker te belazerd was om in je zenuw te spuiten, voor zover hij er al geen water in spoot en die cocaïne op de zwarte markt verkocht; kleurtje was hetzelfde en geen kind die er naar kraaide, dus laat ze maar krijsen.
Mooi niet dus; een tandartsscrotum was snel getroffen en op straat had ik geleerd dat ook dat best wel pijn deed.
Vol goede moed stapte ik een half jaar later met mijn moeder naar een particuliere tandarts, want die op school zagen me niet meer zitten.
Slim. Niet alleen slim was mijn moeder, maar ook sluw en berekenend en ik kon niet meer stuk, want we gingen naar mevrouw de Vries (Nee, Ria, niet díe, maar op de Ceintuurbaan) want die tandartsmevrouw de Vries was Joods. Die mensen hadden zoveel ellende in de oorlog over zich heen gehad, dat móest kloppen!
Nu moet ik toegeven, ik heb altijd al een slecht gebit gehad, dus aan mij had ze een goeie.
Ik echter niet aan haar, want dát mens was me daar écht een partijtje sadistisch met haar door haar voet aangedreven boorinstallatie vol roestige, botte boortjes en dan vooral lekker langzaam trappen!
Zonder eten werd ik naar bed gestuurd die eerste keer, omdat mijn moeder mij niet wilde geloven. Aansteller werd ik genoemd bij die lange tocht der tochten om mijn gebit te renoveren.
Tot het moment dat mijn moeder een gaatje kreeg in een van haar kiezen.
Zij is inmiddels al lang overleden met een uitermate slecht gebit, omdat ze sindsdien met geen tien paarden naar de tandarts te krijgen was, en ik ben behept met kroon- en brugwerk ter waarde van een bovenmodale topklasser, maar ik mocht mevrouw de Vries geen sadistische rotjodin noemen, want dat was ook in die tijd al discriminerend.
Laatst slenterde ik de Wetbuurt door
Met naast mij een al wat ouder vrouwtje
Onze vroegere buren gaven geen gehoor
Maar het hing er nog steeds, dat touwtje.
Wij keken kort en trokken toen
De stoute schoenen aan
Die lange trap was best te doen
En voerde naar een vroeger bestaan.
Het eerste rook je Ca-Va-Seul
Van pas gepoetste schoenen
Dat trapportaal een nauwe geul
Maar wel een om te zoenen.
Het schemer door een peertje gecompenseerd
Aan een stofdraad met bakeliet steentje
Die bruine draad reeds half verteerd
Maar waar vind je er nog zo eentje.
De traploper zat met roeden vast
Glimmend messing en ook net gepoetst
Slechts het touw van de deur dat traplopen ontlast
Zat door ogen een ietwat verroest.
Uit de keuken gepruttel en de lucht van hachee
Op de overloop tal van portretten
Maar kort aanschuiven leek niet zo'n erg fijn idee
Hoewel geneigd vast een bord klaar te zetten.
Die koffie- thee en suikerblikken op de schouw
Dat Tjoklatblik vol chocolaatjes
In de pan pruttelde het van: wat kan je me nou
Dus keek ik eens in een van die laatjes.
Dat huishoudboekje met kartonnen kaft
Dat zegeltjesblad van de Spar
Douwe Egbertspunten geknipt, niet geraft
En een dunhouten kistje van Hofnar.
Heel voorzichtig tilde ik het dekseltje op
Dat met een koperen spijkertje werd gesloten
Zag op een biljet een heel oude dameskop
Alsmede twee tienden staatsloten.
Wilhelmina op een bankbiljet
Op een oeroude Hollandse gulden
Zelfs die kansloze staatsloten bedierven geen pret
Van die ogen die daarvan echt smulden.
Uit de woonkamer kwam plots een andere geur
Het aroma van zware tabak
Dus wij slopen terug naar die halfopen deur
Want nieuwsgierigheid won van hacheeprak.
Daar zat zij rijgend aan wat stof
Mijn moeder zoals ik haar kende
Voor de kolenkachel lag achteloos de slof
Van de vrouw die mij altijd verwende.
Aan het venster mijn opa, een zeevarend man
Wiens gevloek iedereen had verstomd
Uit wiens "klootzak" bleek dat hij het niet laten kan
"Zal godverdomme tijd worden dat je eens komt!"
Met een schok werd ik wakker door dat kreng
Gevuld met liefde voor moe en haar oudje
Maar ga ooit weer terug naar die navelstreng
Naar dat toen van die bus met dat touwtje.
Erik:
Mens, eikel, wat ben je weer een partij manisch depressief bezig! Komt natuurlijk door die donkere dagen voor de Kerst, maar gebeurde er dan nooit wat LEUKS in dat buurtje van je?
TUUUUUURLIJK gebeurde er ook wel eens iets leuks in de Wetbuurt, zoals met Droppie en Rikkie.
Nu moet u weten dat Droppie onze poedel was, en zo zwart dat ze vandaag de dag ongetwijfeld verboden zou worden wegens discriminatie, en was Rikkie dat ratachtige kleine wit-zwarte keffertje van de buren; ja van dat takkewijf wiens naam ik uit piëteit niet zal noemen dus laten we haar voor het gemak maar mevrouw de Vries noemen. Nou, die Rikkie was me toch een vals secreet; bij het minste geringste hing ie al aan je enkel met dat piranhagebitje van 'm en scherp als de neten!
Afijn, toen ik écht nog heel klein was hadden we zo'n buurtblaadje: de Elizabethbode, en die haalde Droppie altijd als een speer naar boven, zodra die in de bus viel.
De lezer begrijpt dat bij ons thuis de Elizabethbode niet gelezen werd, want we keken wel uit; Droppie had namelijk ook scherpe tanden, waardoor er na een kwartiertje sowieso niets meer te lezen overbleef. Merkwaardigerwijze taande die poedel echter niet naar De Waarheid, waarop mijn opa als rechtgeaarde communistische scheepskok op geabonneerd was, dus enige smaak kon het dier niet ontzegd worden en mocht ik die altijd ophalen.
Maar toen kwam het moment dat de Elizabethbode werd opgezegd, en dat was dikke pech voor Droppie. Maar alvorens die ouwe zeerover zijn Waarheid naar de Filistijnen zag gaan, had hij een snood plan: een kachelhoutje, dat hij de trap af flikkerde verzegeld van de kreet: "pak Elizabeth" en daar ging Droppie!
Als een zwarte streep naar beneden en zielsgelukkig naast ons houtkacheltje aan het kluiven en denk maar niet, dat iemand er aan mocht komen.
Sterker nog, door weer en wind op straat liep Droppie apetrots met zijn houten Elizabeth in z'n bek.
Zelfs als ie in de goot zat te bouten liet ze hem niet los, behalve als ze loops was. Dan werd het kachelhoutje wel eens vergeten, en dan was het zaak om Elizabeth snel te pakken en weg te gooien en dan kon je d'r zien rennen!
Zo ook die dag dat mevrouw de Vries dat kutkeffertje uitliet, maar toen was Droppie al wat ouder en kon niet goed meer zien. Maar wel nog steeds loops en rennen! Hup, ging dat houtje over de heg, net op het moment dat Rikkie keurig aangelijnd die hoek om kwam en hap deed Droppie!
Kermen als een tierelier, dat valse kreng, maar Droppie had een spiksplinternieuwe Elisabeth gevonden. Nu ik er over nadenk, was mevrouw de Vries misschien helemaal niet zo'n nare dame, maar sinds die dag gedroeg ze zich tegenover onze hele familie als een takkewijf.
Ze heette echt Mevr de Vries en volgens haar dochter was het een doerak ,en het was inderdaad een k#t hondje die mij ook wel gebeten heeft .Haar dochter woonde naast ons en was de vriendin van mijn moeder ,een enig mens had laatst bij het sorteren van de foto's van mijn moeder nog foto's van haar bekeken .Maar als ik haar moeder weer met dat k#t hondje zag komen riep ik al tante Riet daar komt doerak weer aan ,kreeg meteen een pets voor mijn kop van mijn moeder ,begreep ik niets van want volgens mij heette ze toch zo .
Mens, eikel, wat ben je weer een partij manisch depressief bezig! Komt natuurlijk door die donkere dagen voor de Kerst, maar gebeurde er dan nooit wat LEUKS in dat buurtje van je?
TUUUUUURLIJK gebeurde er ook wel eens iets leuks in de Wetbuurt, zoals met Droppie en Rikkie.
Nu moet u weten dat Droppie onze poedel was, en zo zwart dat ze vandaag de dag ongetwijfeld verboden zou worden wegens discriminatie, en was Rikkie dat ratachtige kleine wit-zwarte keffertje van de buren; ja van dat takkewijf wiens naam ik uit piëteit niet zal noemen dus laten we haar voor het gemak maar mevrouw de Vries noemen. Nou, die Rikkie was me toch een vals secreet; bij het minste geringste hing ie al aan je enkel met dat piranhagebitje van 'm en scherp als de neten!
Afijn, toen ik écht nog heel klein was hadden we zo'n buurtblaadje: de Elizabethbode, en die haalde Droppie altijd als een speer naar boven, zodra die in de bus viel.
De lezer begrijpt dat bij ons thuis de Elizabethbode niet gelezen werd, want we keken wel uit; Droppie had namelijk ook scherpe tanden, waardoor er na een kwartiertje sowieso niets meer te lezen overbleef. Merkwaardigerwijze taande die poedel echter niet naar De Waarheid, waarop mijn opa als rechtgeaarde communistische scheepskok op geabonneerd was, dus enige smaak kon het dier niet ontzegd worden en mocht ik die altijd ophalen.
Maar toen kwam het moment dat de Elizabethbode werd opgezegd, en dat was dikke pech voor Droppie. Maar alvorens die ouwe zeerover zijn Waarheid naar de Filistijnen zag gaan, had hij een snood plan: een kachelhoutje, dat hij de trap af flikkerde verzegeld van de kreet: "pak Elizabeth" en daar ging Droppie!
Als een zwarte streep naar beneden en zielsgelukkig naast ons houtkacheltje aan het kluiven en denk maar niet, dat iemand er aan mocht komen.
Sterker nog, door weer en wind op straat liep Droppie apetrots met zijn houten Elizabeth in z'n bek.
Zelfs als ie in de goot zat te bouten liet ze hem niet los, behalve als ze loops was. Dan werd het kachelhoutje wel eens vergeten, en dan was het zaak om Elizabeth snel te pakken en weg te gooien en dan kon je d'r zien rennen!
Zo ook die dag dat mevrouw de Vries dat kutkeffertje uitliet, maar toen was Droppie al wat ouder en kon niet goed meer zien. Maar wel nog steeds loops en rennen! Hup, ging dat houtje over de heg, net op het moment dat Rikkie keurig aangelijnd die hoek om kwam en hap deed Droppie!
Kermen als een tierelier, dat valse kreng, maar Droppie had een spiksplinternieuwe Elisabeth gevonden. Nu ik er over nadenk, was mevrouw de Vries misschien helemaal niet zo'n nare dame, maar sinds die dag gedroeg ze zich tegenover onze hele familie als een takkewijf.
Zodra de dagen zich verkorten
Door de duisternis opgegeten
Hele massa's zich op winkels storten
Is daar plotseling weer dat geweten.
Als het touwtje uit de brievenbus
Hangt het tot gebruik nutteloos rond
Maar geven winterse buien hun eerste kus
Doet dat koordje heel plotseling kond.
Die lijn naar je geweten toe
Wie kent die niet van weleer
Ook al ben je allang zelf opa, pa of moe
Ging in jouw buurt niemand vreemd tekeer?
Nu ook zie je vaak zo'n hoofddoekjesblik
Vreselijk schichtig en bepaald niet tevreden
Maar toch voel je vanbinnen heel even die prik
Die je herinnert aan je eigen verleden.
Daar ging ze weer schoorvoetend naar huis
Of hij die de tijd alsmaar rekte
Diep vanbinnen wist je: daar is iets niet pluis
Maar gehoor vond je niet met die gekte.
Hoor wie klopt daar kinderen was een lied
Dat soms zorgde voor heel bange blikken
We zongen het vrolijk rond Sint en zijn Piet
Maar lieten die angsthaasjes stikken.
De lafheid en onmacht van de prille jeugd
Het schuw wegkijkgedrag van hun hoeders
Met er overheen gelul als grootste deugd
Heel schijnheilig als rasechte loeders.
Een kinderhand leek gauw gevuld
Maar waarmee wilde niemand echt weten
In je buurtje werd toch al genoeg geluld
Desondanks ben ik het nooit vergeten.
Erik Bouwman:
Naarmate het vroeger donker wordtHangt ie er weer, dat touwtjeVoor een kinderhand was ie nooit te kortMaar intussen ben ik al een oudje.Naarmate de duisternis eerder valtEn de straatlampen vroeger gaan schijnenUit de kroegen voor vijven reeds wordt gebraldEn warmte wordt bewaard door gordijnen.Als de nacht de dag te vroeg vervangtEn de dagen zich niet laten rekkenIs er iets in mij dat intens verlangtOm ooit nog aan dat touwtje te trekken.De warmte van de kolenhaardDat peertje boven de keukentafelBlijft mij nog steeds een veelvoud waardVan een afhaalchinees of falafel.Die intimiteit en saamhorigheidVan mensen die zo weinig haddenAan weelde en rijkdom had je schijtMaar die band pakte je bij de kladden.Die vader, moeder, tante, oomNu reeds lang of op weg al naar bovenIn een leven geleefd als een korte droomMaar geleerd daarin niet te geloven.En doet men mij vermanend kond: Geen gelul want je bent toch een oudjeTrek ik met een glimlach om de mondIn gedachten heel stil aan dat touwtje.
Ik hou niet zo van innerlijke striptease,maar met dit gedicht heb je een gevoelige snaar geraakt,ook vol in het hart getroffen.
Naarmate het vroeger donker wordt
Hangt ie er weer, dat touwtje
Voor een kinderhand was ie nooit te kort
Maar intussen ben ik al een oudje.
Naarmate de duisternis eerder valt
En de straatlampen vroeger gaan schijnen
Uit de kroegen voor vijven reeds wordt gebrald
En warmte wordt bewaard door gordijnen.
Als de nacht de dag te vroeg vervangt
En de dagen zich niet laten rekken
Is er iets in mij dat intens verlangt
Om ooit nog aan dat touwtje te trekken.
De warmte van de kolenhaard
Dat peertje boven de keukentafel
Blijft mij nog steeds een veelvoud waard
Van een afhaalchinees of falafel.
Die intimiteit en saamhorigheid
Van mensen die zo weinig hadden
Aan weelde en rijkdom had je schijt
Maar die band pakte je bij de kladden.
Die vader, moeder, tante, oom
Nu reeds lang of op weg al naar boven
In een leven geleefd als een korte droom
Maar geleerd daarin niet te geloven.
En doet men mij vermanend kond:
Geen gelul want je bent toch een oudje
Trek ik met een glimlach om de mond
In gedachten heel stil aan dat touwtje.
De maagdelijk witte mantel was allang als sneeuw voor de zon verdwenen en had plaatsgemaakt voor een wat mistige lente, waarin de oude treurwilg in trieste weelde zijn bladerdak tentoon spreidde. Over de brug van het Fahrenheitsingel kloste het kromme paard van Gabbele, trouw de aardappelkar trekkend en zich weinig aantrekkend van de twee jonge honden die al kwispelstaartend naar zijn poten hapte. De lente zat duidelijk in de lucht, maar dat verbeterde de mineurstemming van het joch nauwelijks, want met de sneeuw was ook het meisje met dat diadeem verdwenen.
Wat een commotie had dat gegeven; haar vader in doorweekte hemdsmouwen die verhaal kwam halen bij zijn moeder en hem een pak slaag had gegeven, waar hij nog mank van liep. Zelfs de 5x8 was er aan te pas gekomen, maar eindelijk kwam de onderste steen boven. Een dag later liepen en twee in dikke jassen met hoed gestoken mannen en een matroneachtig viswijf door de buurt om her en der informatie te verzamelen, waarna bij de buren geen gebruik werd gemaakt van het touwtje, maar luid tot drie maal toe aan de bel werd getrokken. Een paar uur later verscheen er een glanzende zwarte Citroën met zo’n zilverkleurige grille aan de voorkant en werd zijn buurmeisje meegenomen. “Buitenshuis geplaatst”, wist zijn moeder hem te vertellen.
Langzaam liep hij de dijk op; helemaal lekker deed z’n linkerbeen het nog steeds niet. Zoals verwacht, zat Ome Gijs op zijn vaste stek in de bocht van de Omval te vissen; café Wassenaar binnen handbereik om zo nu en dan een neutje te halen. Zelf had hij het niet zo met vissen. Wurmen die gele derrie spuiten en zo raar kronkelden, als je ze aan een haakje reeg en naar adem happende bekken en pure doodsnood in de uitpuilende ogen van zo’n gevangen spartelaar, die toch niet zo lekker smaakte als bij Appie Zwaan.
“Ome Gijs, hebt u misschien een stukkie lijn voor me…?”, vroeg het joch ietwat onzeker.
“Als jij nou effe een neutje voor me haalt zodat ik op m’n dobber kan blijven letten, mag jij dat ouwe rolletje wel hebben”, bromde de oude man. “Je moet er alleen wel zelf wat knoopies uithalen.”
Vijf minuten later was hij weer thuis en vlijtig in de weer met zijn nieuwverworven schat. Nu nog een hamer en wat spijkertjes en dan stond niets de luilakviering meer in de weg.
Bakker Hormeijer had de lekkerste luilakbollen van de hele wereld maar was nog niet open, toen hij zijn klus geklaard had. Langzaam begon de Kuil te ontwaken en de eerste wegrennende kinderen holden hem bijna omver, terwijl hij hun bruggetje opzocht. Ook als was ze nu al maanden weg en mocht niemand contact met haar opnemen; het zou altijd hun bruggetje blijven. Nauwelijks een woord hadden ze er ooit gewisseld, dat stel introverte kinderen uit het oude buurtje, maar die band zou altijd blijven. Bijna bij de hoek hoorde hij een bekend, schrapend geluid. Jawel hoor, dat afgebladderd witte zijluik van de bakker werd opengeschoven. Tien bloedhete bolletjes, bijna te heet om vast te houden, maar lekker dat ze smaakten! Snel vier naar binnen gepropt en toen naar de bel; hij bleef trekken, tot hij het eerste gestommel hoorde.
Twee dagen later wist hij precies, hoe zijn vriendinnetje zich gevoeld moest hebben en bleef z’n moeder met een hele grote pan tomatensoep zitten. Maar het was pas een goede maand later bij de patertjes, dat hij besefte uit welk soort hel hij zijn buurmeisje had bevrijd; intens hopend dat zij het nu beter had, maar er diep in zijn binnenste bepaald niet van overtuigd.
De besneeuwde treurwilg huilde ijzige tranen, nu de dooi zo plotseling had ingezet, maar nog steeds sneeuwde het krachtig. Onder het lage brugje van de Fahrenheitsingel trok een geschrokken joch zijn doorweekte rechtervoet uit het kleine wak. Dat was snel gegaan; gisteren hadden zijn klasgenootjes nog onder die brug geschaatst. Zelf hield hij niet zo van schaatsen, en eigenlijk ook niet erg van zijn klasgenootjes, maar die waren allang thuis, dus had hij besloten onopvallend onder het Fahrenheitbrugje te wachten, omdat hij zich zorgen maakte.
Plots hoorde hij het zachte, ietwat lijzige ‘Altijd is Kortjakje ziek’ dat zij altijd neuriede. Bij elke tweede stap een ijzig plasje water achterlatend, klom hij de helling op. Daar liep ze, schoorvoetend als altijd, maar met een stralend kroontje op het hoofd dat haar er uit deed zien als een prinsesje.
Vanavond was de sigarenwinkel aan de beurt, hoewel ze nog veel te jong was om te roken. De lichte okergloed van de etalagelampen verzachten de contouren van het feeërieke wezentje in die veel te ruime duffelse jas dusdanig, dat het leek alsof ze zo die etalage in zou zweven.
“Hee, heb je geen zin om even mee te gaan?” Niet eens zo erg geschrokken, keken twee onpeilbare ogen hem over haar besneeuwde schouder aan. “
“Mijn moeder heeft erwtensoep gemaakt voor vanavond, met kluif, dus er is vast wel een goed bord voor je over.” Zijn vader was niet teruggekomen uit de oorlog en z’n onvoorzichtige zus was een kleine maand geleden met kip en al getrouwd en wel onder de pannen van een schoonfamilie terechtgekomen, die dit niet waardeerden maar zich wel aan hun burgerplicht hielden. Staartjes of zo, heette ze nu.
“D…denk je echt, dat je moeder dat niet erg vindt; jullie hebben het toch ook niet zo breed?” vroeg het kleine meisje schuchter.
Resoluut pakte hij haar hand: “’Tuurlijk niet, ze maakt toch altijd voor twee dagen, en nu ook mijn zus uit huis is…”
Anderhalf paar stappen en een plasjesspoor markeerden de weg tot aan zijn huisdeur, die met zo’n handig touwtje werd geopend. “Weet je wat; ga jij alvast maar naar boven en zeg dat ik je heb uitgenodigd, want ik moet snel nog even iets doen. Duurt hoogstens een minuutje, dus maak je geen zorgen.” En weg was hij, zonder op een reactie te wachten. Onzeker liep ze de trap op en klopte voorzichtig aan de keukendeur, intussen een geur opsnuivend die haar prille maagje plots deed knorren. “Nou zeg, dát is een leuke verrassing”, sprak buurvrouw, die zonder omhaal een extra bord uit de glazenkast pakte. “Doe snel je jas uit en kom maar even bij het fornuis staan, dat is lekker warm.”
Intussen had haar zoontje een ander touwtje in handen. Zodra de deur openzwaaide stormde hij paniekerig de trap op en gilde: “Snel, snel, er is iets vreselijks gebeurd! Ik geloof dat die kleine van jullie onder de brug van het Singel door het ijs gezakt is!” Onder het uiten van woorden, die je op zondagschool niet kon leren, stormde haar vader in hemdsmouwen de nog steeds ijzige kou in en raasde zonder hem ook maar een blik waardig te keuren, richting het inktzwarte tunneltje onder de brug.
Eenmaal aangeschoven bij het tweetal aan de keukentafel, smaakte de volle erwtensoep als nooit tevoren, maar kon niet tippen aan de vreugde die dat paar stralend bruine kijkers hem verschafte, die hem ook zijn nat poot spontaan deed vergeten.
Het was een vroege winteravond, die late januari, en de treurwilg aan het einde van het met sneeuw en ijs bedekte schamele slootje dat Fahrenheitsingel heette, ging gebukt onder een dik wit pak. De ijspegels die als versteende tranen van de oeroude takken hingen, glinsterden in het vaalgele licht van de laatste lantaarn voor de dijk. Als die witte last de oude boom niet zo had bedrukt, had het een sprookjesachtig decor kunnen zijn, waarin het met maagdelijk wit bevlekte zwarte contour van het eenzame meisje zich voortbewoog. Veel haast had zij niet, dat kleine scharminkel in die veel te ruime lakense jas die ooit haar zus had toebehoord, totdat die hem ontgroeide. De sneeuw in haar donkerblonde haar oogde als een diadeem in het aureool van haar bijkans bevriezende adem, wat haar een engelachtige uitstraling verleende, slechts gelogenstraft door de uitgebluste blik in haar diepbruine ogen.
Voetje voor schamel voetje trokken haar in doorweekt suède gestoken voetjes een diep spoor in de maagdelijk witte deken die het trottoir bedekte, tot aan het door een schrille tl-buis verlichte winkelruit van Rut, waarachter zich een keur aan meer op dit jaargetijde gericht schoeisel presenteerde. Wel vijf minuten stond zij, als geobsedeerd door al die luxe, voor die winkel van de oude schoenmaker, zonder ook maar in geringste mate het geëtaleerde waar te nemen, alvorens zij zich opmaakte om de straat over te steken, richting de half sneeuwbedekte rode brievenbus. Slechts even twijfelde ze nog, of ze het niet toch onder de brug van het singel zou kunnen proberen, maar met een diepe zucht schudde ze haar diadeem in brokken; ’s middags had ze er immers de andere kinderen al onderdoor zien schaatsen, en in het hoge noorden werd zelfs al rekening gehouden met een Elfstedentocht.
Even verderop lag een laat weggegooid geraamte van een kerstboom, nu ook al grotendeels toegedekt met de mantel der liefde. Voorzichtig liep ze er omheen; misschien dat er toch nog een vergeten bal in zat? Nog even stond ze stil bij het onder de boom genagelde houten kruis, dat haar aan het symbool boven haar eigen bed herinnerde, maar toen kreeg zij eigenlijk pas echt door, hoe koud het was. Achter de verlichte vensters om haar heen werd overal al gegeten, dus zij was vast weer als laatste thuis. Niet dat het wat uitmaakte; eerst pa en de jongens, dan ma en wat resteerde was haar deel. Schoorvoetend trad ze de laatste meters naar haar huis aan, benieuwd, maar niet nieuwsgierig, wie haar die avond op haar kleine zolderkamertje zou komen bezoeken.
Ja ik er in meegaan zoals mijn vader die werktr bij Werkspoor in de 40/50 als hij thuis kwam dan keken wij in zijn tas of er nog brood overgehouden was en het was meestal en dat aten wij op.Later begreep ik dat mijn moeder wat extra brood in de tas stopte.En wat de melk betreft dat kan ik ook beamen in de fles melk zat toen een laag room,dat is tegen woordig niet meer.mmmm lekker!
Ron de Wit:
Dank je wel Erik voor dit mooie gedicht.
Leuk gevonden trouwens van Joop Jansen... "De Stadsdichter van Amsterdam Oost".
Ron
Jullie touwetjes zijn anders ook niet mis: om spontaan heimwee van te krijgen.
Er onder ooit geboren, lang voor hij werd gebouwd,
Met koeien rond het koren, door boeren weggesjouwd.
Het zand was onze speeltuin, een speeltuin nu op ’t zand;
Met daaromheen een huizenduin, tot aan die Kuil z’n rand.
Je snoof die lucht der luchten, als kind met liefde op,
Van Bertels, Blooker, ladingschuit, en speelde met diens sop.
Met wilde sprong het water in, dat heel mooi iriseerde,
Die oliehuid was wel een min; niet dat je er wat van leerde.
Je liep met de Meid der Meiden, over de Schagerlaan,
Het liet zich niet vermijden, dat er wel eens wat ging staan.
Ging liggen ook, al was dat dan, toch een paar jaartjes later,
Met heel wat sigarettenrook, en het koesteren van je kater.
Wie vloog niet uit die oude Kuil, met hoofdletter geschreven,
Wie maakte niet de handen vuil, voor dat zo loffelijk streven.
Die ministad voor ons te klein, om over die Kuil te zwijgen;
Almere lonkt en Purmerend… om er heimwee van te krijgen.
De jaren hebben die jeugd van toen, niet koud in hun kleren gezeten,
Die Kuil nog steeds in hun blazoen, als een verlengd geweten.
De Omval plat, ja wat nou niet; anders als toen je werd geboren.
Maar ‘t is JOUW standbeeld dat je ziet: die machtige Rembrandttoren.
Vroeger was alles beter, want nu is alles naatje.
Het gif dat wordt nu opgeruimd, toen had je een astbest plaatje.
We speelden vrolijk over straat, geen auto te bekennen,
Nu rijden ze je uit je naad; ‘k geef toe, da’s effe wennen.
Vroeger was alles beter, gestookt op kool en hout.
Nu heb je een cv-tje, en van ’t isoleren knap benauwd.
Met lege fles naar de melkboer, die hem spontaan weer vulde.
Kartonnen pak vandaag de dag, ‘k mis de room waar ik van smulde.
Vroeger was alles beter, de handen uit de mouwen.
Zes lange dagen in de week, en ’s zondags kinderen sjouwen.
Van ATV nog nooit gehoord, maar wel van vader Drees,
Totdat de kosten van dat plan, ver boven de pan uit rees.
Vroeger was alles beter, ook bij hommeles in Oost.
Een hard pak op je flikker, maar door moeders fijn getroost.
De moedervraag vandaag de dag: die van thuis of van de crèche,
Houdt menig kind toch onbedoeld, bij niet zo’n leuke les.
Vroeger was alles beter, het leven werkelijk fijn.
Pa haalde zich een stoflong, in die oude kolenmijn.
Vandaag de dag een nieuwe long; ’t is maar een transplantatie,
En op die nieuwe stalen heup zit vast nog wel wat statie.
Vroeger was alles beter, we gingen naar Wijk aan Zee,
En namen voor de kinderen, toch ook nog broodjes mee.
Nu tobben we over die cruise of Bali, of shoppen in Montreal;
Maar weet je wat, we doen gewoon die tripjes allemaal.
Vroeger was alles beter, want veel ging op de pof,
De melkboer en de kruidenier; even niet was slechts hun sof.
Wat hebben wij toch veel geleerd, de hele wereld staat op rood,
Per bankpas en per creditcard, van wieg tot aan je dood.
Vroeger was alles beter, wij als koningen te rijk.
Kan het nog iets concreter; neem je zooitje in de zeik.
Nu zie je stille armoede, leven beneden de minimumgrens,
Maar denk koophuis, snoepreis, auto weg, en je bent een gelukkig mens.
Toppie Erik!!! IJskoud de beste.
Vr.groet. Peter H.
Dank je wel Erik voor dit mooie gedicht.
Leuk gevonden trouwens van Joop Jansen... "De Stadsdichter van Amsterdam Oost".
Ron
Van huis uit ben ik een huilebalk, ik huil al mee, als een ander huilt.
Bij het lezen van jouw gedicht, zo gevoelig, sprongen de tranen op de vroege ochtend mijn ogen uit.
Ik als echte Amsterdammer, wonende in Hoofddorp, fietst straks naar het open veld en ziet, mijn ogen naar Amsterdam Oost gericht, de machtige Rembrandtoren en denk dan: In die omgeving ,ben ik toch maar fijn geboren.
Met z.n allen die het G.V.O. lief heeft, drinken wij een glaasje limonade op onze gezondheid !
PROOST !
Joop Jansen '32