Toen ik een jaar of 9 was verhuisden we van de Transvaalstraat naar de Pelikaanstraat in Amsterdam Noord. Op woensdagmiddag ging ik vaak op de fiets de Nieuwendammerdijk af en via de Schellingwouderbrug naar de Sumatrastraat 194 waar mijn oom, Joop Loopeker en tante Jo een fietsenzaak hadden.
Ik heb in de werkplaats heel wat uurtjes gesleuteld aan de fietsen, ook aan mijn eigen fiets. Om dat te kunnen doen heb ik goed les gehad van mijn oom. Ik kon al spaken zetten, kogellagers vullen met kogeltjes. Eerst invetten, anders vielen ze er weer uit en dan de speling afstellen. Af een toe een band plakken hoorde er ook bij.
Er zat een trekschakelaar in de kast en als je aan het touwtje trok ging de compressor aan
en kon je de banden oppompen.
Als het tijd was voor een boterhammetje gingen we naar boven. Als er dan iemand de stalling in kwam ging er een zoemer. Je kon dan boven een klepje opendoen dat verscholen zat in het tapijt. Daaronder zat een gat met aan het eind een schuin geplaatst spiegeltje. Zo kon je zien wie er binnenkwam en de stalling die heel lang was. De tocht die uit het gat kwam rook altijd naar die aparte stallinglucht. Ik moest altijd wel even door dat vierkante gat gluren.
Er was ook een mobiele benzinepomp die elke dag naar buiten werd gereden. Als je de pomphandle bewoog werd de glazen kolom gevuld met benzine en kon je zien hoeveel liter je kon tanken. Ik vond het altijd mooi die ietwat amberkleurige benzine te zien.
Als het tijd was om weer naar huis te gaan kreeg ik een stapeltje Donald Ducks mee, die ik achterop de fiets bond. Dan ging ik weer richting Amsterdam Noord.
Was een mooie tijd.