Gelezen in: Ons Amsterdam
De gymleraar van Henk Huig (1934) was een NSB’er: best spannend. Een tragikomisch portret.
Op de Lorentzschool in de Copernicusstraat in de Watergraafsmeer was in 1944 meneer Bakker onze gymnastiekmeester. Eens per week kwam hij de jongens voor een uurtje uit de de klas halen voor de gymles. Een stevige, flink gebouwde veertiger, netjes gekleed in lichtkleurig sportief colbertjasje. Een vriendelijke man die altijd een beetje guitig naar ons keek.
Op zijn borst had hij een NSB-insigne. Ons jongens toonde hij op verzoek, wat schichtig en lacherig, een ring met een doodskop. Die doodskop draaide hij dan naar voren, want hij droeg de ring altijd omgekeerd. Hij vertelde daar iets bij over het ‘Toteskopfsregiment’ of iets dergelijks. Het vervulde ons met ontzag en lichte huiver.
Wij liepen dan in een rij door de gang naar het gymlokaal, waar wij ons moesten opstellen in een rij met vaste afstanden van elkaar. “Richten”, noemde hij dat. Daarna las hij onze namen op, waarop wij duidelijk moesten antwoorden met: “Present!”.
Dat bracht ons ertoe hem een beetje te treiteren door het roepen van “procent” of “percent”. Toen een jongen “prutcent” riep, was zijn geduld op. Die werd aan zijn oor omhooggetrokken en liep dus op zijn tenen om de pijn te verminderen. Zo werd de jongen naar de wandrekken gedreven en achter de opstaande klimladder geklemd. Wij waren toen wel weer een beetje hanteerbaar.
Een keer dat we door de schoolgang terugkwamen van gym, waren enige vuilnismannen juist bezig met open schooldeur de vuilnis weg te dragen. Net had meester Bakker weer eens woedend een jongen aan zijn oor meegesleurd. Een vuilnisman liet zich ontvallen: “Dat moet je mij eens doen!” Meester Bakker zette zijn borst op en toonde het NSB-speldje terwijl hij zei: “Als je moeilijkheden zoekt, kun je ze krijgen.” De vuilnismanen bliezen de aftocht.
Overigens was meester Bakker doorgaans goedgehumeurd en kon je soms best grapjes maken.
Een enkele keer ging de gymmeester met ons naar buiten en maakte veel werk van het ‘in de pas lopen’. Hij moedigde ons aan te zingen. Toen wij, als op ingeving, het Und wir fahren gegen Engeland! inzetten, wist hij niet goed hoe te reageren en was opgelucht dat wij alleen het refrein kenden en de rituele straatjongenstoevoeging “Plons! Plons! Plons!” achterwege lieten.
Na Dolle Dinsdag was meester Bakker voorgoed verdwenen. Jaren later – ik was een jaar of 22 – kwam ik hem tegen op het achterbalkon van lijn 10, waar ook twee vrouwen in gesprek waren. Op de halte Rozengracht stopte een oudere man in die ik op slag herkende als meneer Bakker. Hij wendde zich met zijn bekende jolige blik tot de twee vrouwen en gooide er enige woorden uit die zeker destijds in een normaal gesprek niet gebezigd werden. Ik zag er het syndroom van Gilles de la Tourette2 in.
Hoewel hij mij niet herkende, knipoogde hij wel in een onhandige poging om aan zijn gedrag een grappige draai te geven. Het speet mij later dat ik hem niet zachtjes had gevraagd of hij de ring nog bezat.
Henk Huig