In de overgang van 1940 op 1941 raakt Mozes tijdelijk weer zijn werk en daarmee zijn inkomsten kwijt. Volgens de ambtenaar vanwege een gebrek aan tabak. Opnieuw dreigt voor Mozes de werkverschaffing, dit blijkt uit een nogal slordig geschreven bericht in het dossier van 15 januari 1941. Mozes kan hier opnieuw onderuit, hij kan weer aan de slag bij Rabbie. Maar dat kan nooit voor lang zijn geweest, want in maart 1941 is hij ‘uitgezonden’ naar de werkverschaffing, naar Beltman Lochem , blz. 34+35. Waarom de toevoeging ‘Beltman’ wordt gebruikt is onbekend. Mogelijk gaat het om een instelling of bedrijf. Maar in het document dat ik heb gevonden wordt deze naam niet gebruikt. Lochem ligt ongeveer 40 km ten oosten van Apeldoorn.
Mozes heeft zelfs een medische keuring ondergaan, want op 24 januari 1941 is hij door het G.A.B. opgeroepen om zich op de 5e februari te melden.
Mozes doet het verzoek om dichter bij huis geplaatst te worden. Hij maakt zich zorgen om het grote gezin en ook om het feit dat zijn vrouw ziekelijk zou zijn. Dina, zijn vrouw, heeft eveneens een verzoek ingediend. Dit verzoek is op 12 april 1941 bij het Bureau M.S. binnen gekomen. Dina vermeldt het grote gezin van zes kinderen en haar inwonende moeder. Het valt haar zwaar dat haar man in de werkverschaffing is en maar één keer per twee weken thuis is. De ambtenaar noteert dat ‘de vrouw beweert zenuwpatiënt’ te zijn. Hij vraagt zich of het noodzakelijk is of haar man wel elke nacht thuis moet slapen. De G.G.D. wordt gevraagd om een en ander te onderzoeken, maar men constateert dat er geen bezwaar is tegen de werkverschaffing en ook niet tegen het intern zijn. ‘Wegens ander werk’ wordt Mozes in juni 1941 ontslagen uit de werkverschaffing.
Het gezin van Mozes is inmiddels, datering 10 augustus 1941, uitgebreid met een dochter van de overleden zuster van zijn vrouw. Het gaat om Anna Pront. Drie zusters en een broertje van Anna gaan naar het weeshuis. Aangezien de vader, de weduwnaar Pront, niet in staat is om een bijdrage te doen komt Anna ten laste van het gezin Gobitz. Ook de moeder van Dina is inwonend. Zij levert een financiële bijdrage van 2 gulden per week. Carla vertelt daarover in het verhaal: Mijn grootmoeder, Judith Wagenaar – Zomerplaag.