Mijn grootmoeder, Judith Wagenaar-Zomerplaag

Een jaar, 1931, uit het leven van mijn oma.

Auteur: Frits Slicht Frits Slicht

Over mijn oma die al jong weduwe werd en ging inwonen bij mijn tante Fietje. Met name over de financiële steun en de daarbij behorende problemen.

Poort naar de Danie Theronstraat. - Poort van of in de Danie Theronstraat, gezien vanuit de Ben Viljoenstraat, 1959. Let op de datum, de situatie is niet wezenlijk anders dan in de jaren dertig. Behalve dan dat veel oorspronkelijke bewoners van joodse afkomst 'er niet meer waren'.<br />Bron: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.<br />.

Poort naar de Danie Theronstraat. - Poort van of in de Danie Theronstraat, gezien vanuit de Ben Viljoenstraat, 1959. Let op de datum, de situatie is niet wezenlijk anders dan in de jaren dertig. Behalve dan dat veel oorspronkelijke bewoners van joodse afkomst 'er niet meer waren'.
Bron: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.
.

Alle rechten voorbehouden

Inwonen

Mijn oma of grootmoeder was Judith Zomerplaag. Zij trouwde op 14 mei 1879 met Joseph Wagenaar. Mijn grootvader was diamantversteller, maar hij handelde volgens mij ook in diamanten. Hij is tamelijk jong overleden in 1919, op 16 april in Apeldoorn.
Mijn oma was dan ook al op jonge leeftijd weduwe en stond er helemaal alleen voor. Gelukkig waren haar kinderen, ze had er zeven, al het huis uit. Zij bleef niet alleen, zij ging inwonen bij haar jongste dochter Sophia, in de Danie Theronstraat een huis. Tante Fietje, zoals wij haar noemden, was getrouwd met Salomon Pront. Het gezin had in 1931 vier kinderen (later kwamen er nog drie bij).

Financiële Steun

Mijn oma, zo gaat het verhaal althans, had na het overlijden van mijn opa een aantal diamanten die ze zo af en toe kon verkopen. Zo had ze haar eigen inkomen. Verder werd ze financieel gesteund door een aantal van haar kinderen. Zo was er Jacob die in Straatsburg werkte, hij stuurde haar elke maand honderd Franse francs. Een andere zoon, Abraham, was naar Amerika vertrokken. Abraham stuurde haar elke maand vier dollar. Zo kon mijn oma vier gulden bijdragen aan het huishouden van tante Fietje.
Maar de jaren dertig waren blijkbaar ook voor hen moeilijk, de steun liep terug of viel helemaal stil. Daarom heeft ze een beroep gedaan op het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke Steun. Zij kreeg van hen echter geen steun omdat haar schoonzoon Salomon al een vorm van steun (handelsgeld) had. Waar ze blijkbaar geen rekening mee hielden was dat het gezin het niet breed had. Mijn oom was lompenventer en had nauwelijks inkomen. Daarnaast had het gezin een huurschuld van twee weken en een rekening van zeven gulden bij bakker en kruidenier. Eventuele steun zou verder via hem moeten lopen.

Terug naar alle: VERHALEN VAN CARLA KAPLAN – GOBITZ

Alle rechten voorbehouden

1714 keer bekeken

Geen reacties

Voeg je reactie toe