Vlak voor mijn achtste verjaardag had ik alvast het mooiste hoofdcadeau van mijn leven gekregen: een nieuwe autoped. De zinken wielen waren een beetje een teleurstelling, maar daar stonden dan weer echte luchtbanden tegenover.Op de dag zelf kreeg ik ook nog nieuwe schoenen waarop ik geweldig trots was, omdat er naar de mode van die dagen stoere kleppen met een gesp op zaten.
En cadeau-drie: ik had een autopedwedstrijd bedacht en tot mijn geluk was iedereen daar enthousiast over, niet alleen mijn vriendjes, maar uit de hele buurt stroomden kinderen toe. Dat zal ook te maken hebben gehad met de fraaie prijzen. Met medewerking van de familie Beusen, kruidenier Krabbe, bakker Stevense en slager Van Voorst konden karbonades, snoeppakketten, taarten en hele leverworsten in het vooruitzicht worden gesteld.
Het parcours had ik samen met Wimpie-van-de-kolenman uitgezet: de start was vóór Baweanstraat 16, linksaf de Boetonstraat in, dan langs de twee scholen op het Javaplantsoen, weer linksaf Kramatweg en zo naar de finish waar je ook was gestart.
We kregen een korte ruzie over de organisatie, want er waren veel meer deelnemers dan waarop wij hadden gerekend. 'Ze moeten in leeftijden worden ingedeeld,' vond Wimpie, 'een kind van vier kan nooit winnen van eentje van tien.' 'Nou, goed dan,' stemde ik in, 'dan gaan op het laatst alle winnaars tegen elkaar in één kampioensronde, goed?'
We vonden het allebei een goed idee en zo had een immens gezelschap zich om half twee bij de start verzameld. Klokslag 2 uur startte de eerste groep, maar dat waren nog kleuters die we niet al te serieus namen. Tegen de tijd dat acht groepjes hun wedstrijd hadden gereden, voelde ik me nerveus worden: ik was straks aan de beurt. Ik bekeek mijn tegenstanders, mijn ronde was zo ingedeeld dat alle oudste jongens het tegen elkaar zouden opnemen, daardoor was ik tot mijn schrik ineens de jongste.
Inmiddels was onze wedstrijd opgevallen: overal waren ramen opengeschoven en hingen ouders, broertjes en zusjes over de vensterbanken om hun favorieten aan te moedigen. Het was zo ver.
Ik voelde dat ik begon te bibberen, terwijl ik wachtte op de startkreet van een van de vaders die zich daarvoor had gemeld. Ik stond zo'n beetje in het midden, zag ik.
Links van me veel grotere jongens, rechts, hm, die moest ik kunnen hebben. En... weg! hoorde ik.
Mijn banden waren gelukkig hard genoeg, ik voelde de tegels bijna niet, eigenlijk ging het heerlijk! De huizen waren een flits, mijn rechtervoet ramde het trottoir onder me vandaan. Bij de hoek van de fietsenwinkel, stonden toeschouwers veel te dicht op het parcours, twee jongens reden er op in en ik hoorde de kreten achter me. Het ging goed, het ging geweldig! Bij de bocht naar de Kramatweg durfde ik heel snel even om te kijken: ik geloofde mijn ogen niet, ik lag vóór! Laatste stuk: linksaf de Baweanstraat in. Daar zag ik de finish al, ze riepen me aanmoedigend naar zich toe. Nog tien meter, nog vijf en een juichkreet: ik had gewonnen!
De winnaarsronde. Nog nat van het zweet stond ik opnieuw aan de start, maar dat moest te doen zijn, nog één rondje, maar dan wel met tien tegenstanders, waarvan er vier een stuk ouder waren dan ik. Keek mijn moeder? Nee, de ramen op twee hoog waren dicht. Ik boog me over het stuur, zenuwachtig, maar ik voelde vooral echte concentratie.
'Ja, wég!' Stamp, stamp, stamp, knalde mijn voet, de banden ronkten, het zweet spatte alle kanten op. Gelukkig, de hoek bij fietsenwinkel Boerema was nu verlaten, heerlijk gevoel om overhellend de bocht te nemen als een motorracer. Mijn hart bonkte mijn keel uit, maar kom op, kom op, sneller, ik lag achter, er waren zeker drie jongen vóór me. Er was nog te weinig parcours om te kunnen inhalen. Ja, twee man moest lukken, maar die lange zou gaan winnen. Met mijn laatste krachten knalde ik over de finish. Wat was ik: tweede, derde?
De meneer kwam met uitgestoken hand op me af. 'Proficiat!' zei hij. Ik was als derde geëindigd. 'Prima hoor,' zei de man, 'je was de jongste van de drie.' Alles aan me stoomde, mijn hart ranselde in mijn bloes. Plotseling duwde iemand een leverworst in mijn handen en gaf me ook een zoen op mijn hete wang. Er klonk gejuich, maar ik beleefde al het volgende moment. Alsof het ineens stil was in de straat. Mijn knieën waren niet tot bedaren te brengen, maar op de een of andere manier wist ik de autoped in ons trapportaal te krijgen.
Boven gaf ik de worst aan mijn moeder. Het voelde een beetje gek, onwennig, beetje trofee, beetje angst. Mijn moeder keek niet zo blij als ik had gehoopt, ze keek eigenlijk vooral naar mijn schoenen. 'En laat je zolen nou eens zien,' zei ze. Wist ik veel dat ze in 1948 jongensschoenen van karton maakten? Er wáren helemaal geen zolen. Ja links. De rechterschoen was één groot gat.
Maar zo'n lekkere leverworst had mijn moeder in geen jaren gegeten.
Rob Spel © mei 2017