In de oorlog was er gebrek aan van alles en nog wat. Je had niet veel kleren of schoenen, alles was op de bon of gewoon niet meer te krijgen. Mijn vader lapte de schoenen op met een stuk rubber of hout. Na de oorlog was het overigens niet veel beter, het heeft nog wel even geduurd voor er weer wat leuks te krijgen was.
Mondjesmaat is misschien wel een goed woord voor die periode. Het was erg mager allemaal, er was geen snoep en geen tabak meer. Met name dat laatste was voor mijn vader een groot probleem. Mijn vader was een verstokte roker. Hij was niet te harden als hij geen sigaret had. Hij gebruikte zelfs het ‘krijn’ om een sigaret te draaien. Krijn is het vulsel dat in de kussens van de stoelen zat, het is een beetje stroachtig.
Op een gegeven moment had je wel bonnen voor iets lekker, chocolade of zo (dat moet dan haast wel van na de oorlog zijn), maar dan zorgde mijn moeder er altijd wel voor dat er tabak kwam voor mijn vader. Ik weet dat mijn vader wel eens een kongsi-sigaret (bepaald merk) heeft gekocht voor twaalf gulden vijftig. Dat was echt in de oorlog, ten tijde van de Hongerwinter.
Over het tekort aan brandstof heb ik het al eens gehad. Mijn moeder kookte trouwens op zo’n beroemd noodkacheltje. Mijn vader heeft in een kleine kamer in huis een fornuis gezet en een gat in de schoorsteen gemaakt. Wat hij daar precies voor brandstof in heeft gestopt weet ik niet, maar het rookte als de pé. Dat waren pas toestanden en dan nog te bedenken dat het allemaal in het duister gebeurden vanwege de verduistering.