Voor de oorlog kwamen we in veel winkels met een joodse eigenaar. Dat weten we nu, achteraf, maar toen hadden we het eigenlijk allemaal niet door. Er werd niet op gelet, je leefde samen met elkaar, in één buurt. Zo hadden we voor de oorlog ook een joodse huisarts, dat was dokter Leysen. Dokter Leysen woonde in de Pretoriusstraat. Overigens was de buurt redelijk voorzien van huisartsen. Ik weet in ieder geval dat er nog een dokter Sanders was. Van dokter Sanders kan ik mij nog herinneren dat hij een auto had. Dat was voor de oorlog nog een hele bezienswaardigheid, een auto. Zo veel auto’s reden er niet bij ons in de buurt. Hij had een auto met een slinger!
Toen de oorlog was uitgebroken mochten we op een gegeven moment niet meer naar dokter Leysen, hij overigens ook niet naar ons. Net als bij de scholen werd de Joodse bevolking ‘apart gezet’. Vanaf het schooljaar 1941 mochten Joodse leerlingen alleen nog maar naar joodse scholen. Wanneer dat van dokter Leysen is ingegaan, weet ik niet meer. Vanaf het moment dat het niet meer mocht kregen we dokter Snoek die zijn praktijk op de Linnaeusparkweg had.
We mochten op een gegeven moment ook niet meer in Joodse winkels komen, niet vanwege de producten, maar vanwege de achtergrond van de eigenaar. Daar heeft mijn moeder zich overigens niet altijd aan gehouden, zij bleef gewoon naar de joodse slager gaan. Overigens verdwenen er ook Joodse eigenaren en kwam er een ander in de zaak. Een vervanger kon worden aangesteld door de Duitsers (Een ‘Verwalter’ of zaakwaarnemer, die de leiding van ondernemingen van joodse eigenaren overnam. Aanvulling F.Slicht), soms kwam er een heel andere winkel. Volgens mij kwam er geen Verwalter in kleinere zaken als een slagerij of een bakkerij.