Ik was tien en volgens mij verliefd. Ik kreeg haar niet meer uit mijn gedachten en ik droomde over haar: de prachtige blonde haren die zij vast zou hebben, de lichtjes in haar blauwe ogen, haar kleine handjes, haar grappige manier van praten. 'Hoe heet u?' had ik uiteindelijk durven vragen. 'In Sittard heette ik Anna, maar hier mag je me zuster Philomena noemen'.
Mijn moeder was in 1942 gestorven, mijn vader was de hele dag naar zijn werk, daardoor woonde en logeerde ik overal in de stad. Ook nu nog ging ik elke woensdagmiddag na school naar tante Dir en oom Thijs in de Sumatrastraat. Je keek er uit op de kerk, waarover oom Thijs altijd grapte: 'Kijk, Circus Kruus!'. Even verderop woonde mijn neef Freddie, zo had ik er meteen een heleboel nieuwe vrienden bij.
We voetbalden vaak. Naast het klooster in de Obistraat hadden ze een doel op de muur gekalkt. 'Jij op goal?' zei Fred. 'Dan was ik Pieters Graafland,' zei ik. 'En ik Guus Dräger,' riep mijn neef.
Op dat moment ging de deur in de muur open. We zagen drie boze habijten op ons af komen. 'We hebben jullie nu vaak genoeg gewaarschuwd!'
We moesten mee. Binnen stond een non klaar met emmers en dweilen. 'Dat zal jullie leren,' zei ze. 'Jij begint daar en jij daar. Over een half uurtje kom ik weer kijken.' We zuchtten. Het was een eindeloze betegelde gang, maar we durfden niet te protesteren, ze waren hier verschrikkelijk streng.
Ik had een aantal meters gedweild toen ik ineens twee voeten naast me zag. Ik schrok maar stond toch maar beleefd op. Jonge non, een vriendelijk gezicht onder de kap. 'Wat een penitentie hè,' zei ze. Ik begreep haar niet, maar ze vervolgde: 'Gaat het een beetje?'
We hebben gepraat en gepraat en gepraat. Freddie was allang naar huis en ik vroeg me af of dit hier wel mocht. Zuster Philomena vroeg hoe het die jaren was geweest zonder moeder en hoe het ging nu mijn vader was hertrouwd, ze toonde belangstelling voor mijn voetbalplezier bij Ajax, voor mijn vrienden, voor mijn school, voor mijn leven daarbuiten. Ik vertelde haar eerlijk dat ik nog nooit in een kerk was geweest. Ik dacht dat ze kwaad zou worden, maar ze glimlachte alleen. 'Je bent een goede jongen. Maar nu moet je weer naar huis gaan,' zei ze, 'Moeder- overste komt rond deze tijd altijd langs.'
Ik weet niet hoe het Philomena verder is vergaan. Ik heb haar nog twee keer opgezocht. De laatste keer zei ze plotseling: 'Je vindt mij aardig, hè?' Ze keek me aan en ik voelde hoe ik bloosde. 'Ik wil u mijn hele leven blijven kennen,' zei ik. 'Je zult andere meisjes leren kennen,' antwoordde ze, 'En later andere vrouwen.' Ik durfde te zeggen: 'Maar later wil ik met ú trouwen.' Voor het eerst schaterde Philomena. 'Ik ben al getrouwd, jungske', en ze wees naar het kruis aan de wand.
Rob Spel. ©