Dit is een van de verhalen die eerder gepubliceerd zijn op de website "Buurtwinkels" van het Amsterdam Museum. De verhalen die in Oost spelen zijn overgeplaatst naar het Geheugen van Oost, vanwege sluiting van de oorspronkelijke website. Dit is een verhaal uit 2011.
Geen diploma nodig
William Moshasha(1967) komt uit Lesotho.‘Waarom ben je eigenlijk naar Nederland gekomen en niet naar een ander Europees land’ vraag ik hem. ’In Nederland krijg je een kans en het ligt aan jezelf of je die grijpt’ antwoordt hij ‘en ik heb hem met twee handen gegrepen’. Als William in 1990 in Nederland komt, gaat hij eerst kleren verkopen op de IJ- markt en als die markt in 1994 over de kop gaat, verkast hij naar het metrostation Waterlooplein. Vier jaar later, in 1998, opent hij zijn eigen winkel in de Javastraat. Hij kent de buurt al goed, want hij woont er zelf. ‘De Indische buurt is een echt fijne buurt’ zegt hij. In Lesotho was hij kleermaker, in Nederland heeft hij ook haar leren knippen en extensions aanbrengen. Van een familievriend. William: ‘In Afrika hoef je niet naar school om iets te leren, je leert daar heel veel dingen vaak al doende. Bovendien hoef je daar geen diploma te hebben om een winkel te beginnen’.
Taalproblemen?
William spreekt Nederlands, maar niet echt goed. ‘Ben je naar school geweest om Nederlands te leren’ vraag ik. Hij schudt het hoofd van nee. Ik besluit in het Engels verder te gaan. Als William mij vervolgens in het Nederlands antwoordt, begrijp ik dat hij gelijk heeft met zijn klacht dat een van de redenen waarom hij niet echt goed Nederlands heeft leren spreken is dat de mensen hier te goed Engels spreken. Als ik later terugkom met het uitgetypte verslag van ons gesprek en ik hem vraag of hij het kan lezen knikt hij van ja. Het is mooi weer en hij loopt de zaak uit. Ik zie hem nauwelijks lezen. Als hij terug de zaak in komt wordt hij vergezeld door een vrouw die hij blijkbaar goed kent. ‘Waarvoor is het precies?’ vraagt zij. Van haar hoor ik dat William denkt dat het een enquête is.
Ieder zijn eigen publiek
De winkel is in tweeën verdeeld. Voorin de winkel is het kappersgedeelte met een aantal kapstoelen, achterin is een gedeelte waar een tafel staat waaraan William kleren kan verstellen. William heeft hij drie kappers in dienst: twee mannen en één vrouw. Als ik William interview in zijn kledingsatelier luistert een van de jonge kappers mee. Hij staat vlakbij een man te knippen en mengt zich af en toe – op een leuke manier – in het gesprek. De sfeer is relaxed. In de kapsalon komen vooral Surinaamse en Afrikaanse vrouwen en mannen. Turkse klanten hebben ze niet. ‘Dat komt omdat het hier stikt van de Turkse kappers en kledingzaken’ zegt William. Net zoals er ook nooit Hindoestanen of Chinezen in zijn zaak komen. ‘Net als Turken gaan die naar winkels en bedrijven van hun eigen mensen’ zegt de jonge kapper. Voor autochtone Nederlanders lijkt hetzelfde te gelden. Maar als ik voor de derde keer langskom, tref ik een Nederlandse man die zit te wachten. ‘Kom je hier om je haar te laten knippen?’ vraag ik. Hij schudt zijn hoofd en wijst naar een jongetje van tien, zijn zoontje, die op dat moment geknipt wordt en duidelijk het kroezend haar van zijn moeder geërfd heeft. ‘Hij wil alleen maar hier naar toe’ zegt zijn vader. Als de jongen klaar is, straalt hij. ‘Hoe lang zijn ze met hem bezig geweest?’ vraag ik. ‘Bijna een half uur’ zegt de vader. Als ik hoor hoeveel hij daarvoor moet betalen, schrik ik. 7,50 euro! ‘Dat is veel te goedkoop’ zeg ik tegen Moshasha.
Exit
Als ik een week later langs kom om foto’s te maken, staat er een andere kapper te knippen. ‘Ik kom wat foto’s maken voor bij het artikel’ leg ik William uit die aan het begin van het kappersgedeelte staat. Meteen ontstaat er een gespannen sfeer. William heeft nog niet gereageerd of de andere kapper roept: ‘Geen foto’s!’. Tegen William zegt hij dreigend ‘niet doen’. Waarom hij niet wil dat er foto’s gemaakt worden is niet duidelijk. William aarzelt even maar neemt mij dan weer mee naar achteren, naar het gedeelte van het kledingatelier. ‘Maak hier maar een foto van mij’.
William huurt de winkel voor 1500 euro en zijn huisbaas woont boven de winkel, zo kom ik te weten. Als ik hem vraag of hij last heeft van de economische depressie zegt hij dat hij daar inderdaad erg veel last van heeft. Zijn toekomstplannen? William: ‘Overleven, hier op deze plaats, totdat het weer wat beter gaat met de economie’.