Bij een van de kinderen stond er een televisie in huis, een wereldwonder! Op woensdagmiddag mochten we daar allemaal komen kijken naar Varen is fijner dan je denkt en Dappere Dodo.
Aan het slot zwaaide tante Hannie naar ons en deed er ook nog een knipoog bij. O, wat vonden wij het leuk!
Pas later in mijn jeugd verscheen de eerste auto in onze straat. Dat zal zo rond 1957 zijn geweest. Wij kinderen dromden om de geparkeerde auto heen en vonden het heel spannend.
Wat is er veel veranderd in 1 mensenleven!!
In onze straat kende iedereen elkaar. De vaders kwamen iedere ochtend uit hun huis op weg naar het werk. Zo ook mijn vader. De mannen droegen toen allemaal een hoed en het begroeten van elkaar was een vast ritueel. Men zei; “Goedemorgen meneer de Wit”, de hoed werd afgenomen, naar elkaar geknikt en dan werd de hoed weer opgezet. Heel beleefd!
Met Oudjaar kwamen alle buren om twaalf uur naar buiten om elkaar een gelukkig nieuwjaar te wensen. Mijn broertje en ik werden dan uit bed gehaald en mochten mee naar buiten. Met een sterretje in ons hand stonden wij te genieten van dat magische moment!
Er waren heel veel winkels bij ons in de buurt. Aan de overkant, op de hoek van de Newtonstraat en de Johan Keplerstraat zat de groenteboer, op de andere hoek de melkboer, op de ene hoek van de Newtonstraat en de Ptolemeusstraat zat de bakker en op de andere hoek kruidenier Ruiter.
Daar moest ik voor mijn moeder vaak boodschappen doen, met een boodschappenbriefje in mijn ene hand en het boekje van de kruidenier in mijn andere hand. Hij schreef het bedrag van die dag dan in het boekje en mijn moeder ging hem steevast aan het eind van de week betalen.
Zij was sowieso heel precies; als ze een cent tekort kwam in haar huishoudboekje, dan zat ze net zo lang te puzzelen tot ze had ontdekt waar dat door kwam en 'm vond!
Bij kruidenier Ruiter lag alles nog los in houten vakken; bonen, rijst, krenten en rozijnen en suiker. Hij haalde daar een schep uit, deed dat dan in een bruine papieren puntzak en woog het op de weegschaal. Bij de deur stonden rekken met ronde glazen potten gevuld met snoepjes.
Daar heb ik wat vaak verlekkerd naar staan kijken!
Door de week kregen mijn broertje en ik een koekje, mariakaakje, San Francisco of knappertje bij de thee en op zondag een bokkenpootje of een Zeeuws Meisje koekje. Die waren lekker dik, dus voor de zondag! Heerlijk vonden we dat!
Op de hoek van de Middenweg en de Hogeweg zat rond 1956 kruidenier de Gruyter, nog lang geen zelfbedieningswinkel! Dat kwam pas later.
De winkel was heel mooi met prachtige geglazuurde tegels tegen de muren. Ik hoopte dat mijn moeder daar boodschappen ging doen, want elke week was er weer “het snoepje van de week”.
Ook maalden ze daar de koffiebonen voor je neus in een mooie rode, glanzende koffiemachine. Ik hoor het geluid nog!
Elke week kwam op een vast tijdstip de mongoolse jongen uit de Watergraafsmeer, die wij allemaal kenden, op zijn step bij de Gruyter. De verkoopsters stonden dan al op hem te wachten en dan ging het altijd als volgt; hij sloeg met zijn vlakke hand op de weegschaal en riep dan heel hard “Jaaaaa”.
Dan pakte een van de verkoopsters een puntzak en deed daar wat koekjes in, meestal roze of gele likkoekjes. En dan ging hij tevreden weer naar huis.
Op de hoek van de Hogeweg en de Bredeweg zat een wolwinkel, waar mijn moeder altijd wol kocht voor de truien die ze voor ons breide. Ik hoor nog haar tikkende pennen!
Op de hoek van de Middenweg en de Fraunhofferstraat zat drogist Snorretje. Wat zijn echte naam was weet ik niet, maar hij had een snorretje, vandaar. Van mijn zakgeld, 10 cent, kocht ik daar vaak iets lekkers. Dat duurde heel lang! Ik bekeek alle dropslierten, jujubes, en puntdroppen eindeloos, tot het toch meestal een zakje zwart-op-wit werd, 5 cent. Een doorzichtig, langwerpig zakje waar je eindeloos op kon sabbelen, tot er een vies sliertje van overbleef.
Ik mis ze, deze kleine gezellige winkels. Toch zitten er gelukkig nog een boel op de Middenweg!
Door onze straat kwamen ook allerlei karren; de bakker met zijn houten kar en vers brood, de melkboer met naast flessen ook losse melk die hij uitschepte in de emaillen melkkoker van mijn moeder, de schillenboer en de voddenman Bertus, die we al van verre aan hoorden komen met zijn roep “Voddeeeeeeeeeeh, hebt u nog voddeeeeeeeeeeh.
In de zomer was het met spanning wachten op de rinkelende bel in de straat van de ijscoman en zijn kar. Heerlijk vanille ijs tussen twee wafeltjes, meer smaken waren er toen nog niet.
Lees verder:Van badhuis tot bakkerskar, deel 3