In september 1966 ging ik in Amsterdam geneeskunde studeren.
In het tweede jaar werd ik student-assistent op de snijzaal van het Anatomisch-Embryologisch Laboratorium op Mauritskade 61. Ik was niet zo goed in anatomie, maar ik werd aangenomen op voorspraak van een studiegenoot. We moesten de eerstejaars begeleiden om de menselijke anatomie in de praktijk te bestuderen. Dit gebeurde op lijken van overleden mensen die hun lichaam ter beschikking hadden gesteld aan de wetenschap. De snijzaal was een grote ruimte, met een tiental stalen tafels, waarop per tafel een lijk klaargelegd was door de heer Osendarp. Het stonk er altijd naar formol.
De eerste keer dat de studenten de zaal binnenliepen, dat was altijd een bijzondere gelegenheid. Voor ons, ouderejaars, een reden om te grinniken om de onthutste, verschrikte gezichten. We legden uit wat de studenten geacht werden te doen, spieren identificeren en ontleden, de pezen, de grote bloedvaten vrijprepareren. We overhoorden de namen van de verschillende anatomische structuren. Meestal stonden vier studenten om een tafel, twee aan de armen en twee aan de benen. Eén keer was het nodig om een vijfde student rondom één lijk te plaatsen. In mijn ongevoelige onschuld suggereerde ik dat hij, een bleke jongeman, de vagina van het lijk zou gaan ontleden. Ik tekende met krijt op het bord welke onderdelen hij zou tegenkomen. De jongen rende de snijzaal uit. Ik heb hem niet meer terug gezien. Ik heb nog steeds spijt van mijn ongevoeligheid.
Op weg naar de snijzaal reed ik vaak over de Sarphatistraat, langs het vroegere Rijksmagazijn Geneesmiddelen. Mijn vader was daar na de bevrijding in 1945 militair-apotheker. Ik zag in gedachten de paard-en-wagens met geneesmiddelen de poort uit rijden.
In 1970 deed ik mijn eerste stage verloskunde op de Vroedvrouwenschool in de Camperstraat. Daar zag ik voor het eerst een bevalling, wat een emotionele gebeurtenis!
Eén specifieke bevalling herinner ik me nog goed. Een typisch Amsterdamse was aan het bevallen. Het was niet haar eerste en ze was er doodkalm onder. Haar Spaanse echtgenoot liep zenuwachtig heen en weer in de bevalkamer. Toen het hoofdje zichtbaar werd, bleef vader als verlamd staan. Zijn vrouw riep ”Juan, maak nu een foto!”. Een half uur later, toen alles goed was en de rust was weergekeerd, vroeg ik vader Juan hoe het meisje ging heten. Hij antwoordde: “Inmaculada Concepcion”. Dat vond ik dan weer grappig, want mijn Spaans was wel zo goed dat ik er ‘Onbevlekte ontvangenis’ in herkende.
Ik leerde er Gezien kennen, die daar in opleiding voor verloskundige was. Ze woonde op de zolder van “De Camperstraat”. Kleine slaapkamertjes, afgescheiden van elkaar door dunne wanden. In mijn herinnering had haar kamer geen plafond. We vreeën heel stilletjes, haar collega-studentes luisterden mee!
Lees verder: Ik heb veel gedeeld met Amsterdam-Oost, deel 2
Verhalen van Pieter Bol over hetzelfde onderwerp:
https://geheugenvanoost.amsterdam/page/38700/stage-in-de-vroedvrouwenschool
https://geheugenvanoost.amsterdam/page/13241/de-eerste-keer-op-snijzaal