Kinderjaren in Betondorp IV

De oorlog wordt steeds beklemmender

Betondorp

Een overdenking die 80 Jaar geleden is aangevangen en strekkende over de vijf jaren met weinig vreugde en heel veel zorgen voor mijn Ouders in een poging mijn zuster, mij en zichzelf in leven te houden. (schrijft Andries v.d. Graaf)

Diverse bonnen 1940-1945. Bonkaart: een vel met bonnen waarmee je van alles koopt. In dit geval zie je bonnen voor aardappelen, algemeen, boter, reserve en melk.<br />Bron: Verzetsmuseum Amsterdam. <br />

Diverse bonnen 1940-1945. Bonkaart: een vel met bonnen waarmee je van alles koopt. In dit geval zie je bonnen voor aardappelen, algemeen, boter, reserve en melk.
Bron: Verzetsmuseum Amsterdam.

 

Ook herinner ik mij dat de hele omgeving veranderde. De bomen verdwenen, niet alleen uit de straten maar overal ontstond een grote kaalslag. Ook huizen verdwenen. De moffen braken een woonwijk in Diemen af, om schootsveld te krijgen in de richting van Muiden. We zochten er naar hout, maar al spoedig was er niets meer te vinden. In de buurt van dat afgebroken gedeelte werden grote zware bunkers gebouwd. Je mocht er nooit in de buurt komen en mijn ouders overtuigden mij ervan, dat dan ook maar niet te doen.

Nog een manier om aan een beetje brandstof te komen was kolen zoeken langs de spoorbaan. Veel goederentreinen werden getrokken door stoomlocomotieven en de vuren werden van tijd tot tijd van de sintels ontdaan, door het opentrekken van een schuif. Die vielen dan op de baan. Daarbij was dan ook een minder goed verbrand deel kolen. Het was de kunst die er tussenuit te zoeken. Je lag dan op je knietjes met een schepje tussen het grind en vaak tussen de rails te zoeken. Ik had er kennelijk weinig kaas van gegeten. Ik kwam vrijwel alleen met sintels thuis. Leni, mijn zus, deed het beter. Zij had nog wel eens wat bruikbaars.

Als er genoeg oud papier was kwam de grote tobbe in de keuken te staan. Die werd gevuld met een laag water en de kranten werden in stukken gescheurd en in het water gedaan. Van die papiermassa werden dan ballen gemaakt. Met een “papiertouwtje” erom, om het bij elkaar te houden. Die papierballen werden ook in de kachel gedaan, die dan langzaam opbrandden en nog wat warmte afgaven.

Ook weet ik nog Mam met regelmaat in de krant zocht naar de tabel waarin de distributiebonnentoewijzingen stonden. Daarin stond dan welke bonnummers waren aangewezen om bepaalde artikelen te mogen kopen. Met die bonnen, of punten voor textiel, ging je naar de winkel om te proberen of je succes had. Vaak was er helemaal niks en als er wel wat was dan heette dat “nieuwe samenstelling” hetgeen synoniem was voor een inferieure kwaliteit. Het was altijd zo weer stuk. De consumptieve goederen waren ook slecht. Er was b.v. kleizeep en luchtzeep. De kleizeep was inderdaad voor een groot deel uit klei vervaardigd en de luchtzeep was zo licht dat het op water bleef drijven. Zo’n stukkie was natuurlijk zo op. Koffie was surrogaat, thee idem en erg veel was gewoon helemaal niet te koop.

 

Zo kon het gebeuren dat ook ons gezinnetje een kaart kreeg en voedsel kon gaan halen bij de gemeentelijke gaarkeuken. In ons dorp was geen gaarkeuken, maar het voedsel, een te goede naam voor de smerigheid die het behelsde, werd in gamellen aangevoerd in de Watergraafsmeerschool aan het Huismanshof. Je moest dan meestal in de rij staan met je pannetje bij je. Een vrouw, meestal gekleed in een wit jasschort, schepte uit de gamellen het eten in de pannetjes. Daarvoor gebruikte ze een grote metalen soeplepel. Als de gamel leeg was werd die naar achteren gezet. Je moest in de meegebrachte kaarten laten knippen en kreeg dan een paar “kledders” in je pannetje. Ik had al snel gezien dat die mevrouw met die grote soeplepel de gamel bij de bodem niet goed uitgeschept kreeg. Daarom had ik steeds een lepel bij mij. Als het me werd toegestaan deed ik daar, zittend op de grond en de gamel op z’n kant, reikend naar het eten in die diepe gamel, vast mijn maal. Dan hadden ze thuis wat meer.

 

Als je in documentaire programma’s of op foto’s uit die tijd, de mensen ziet, dan kun je je haast niet voorstellen dat het er allemaal zo deplorabel uitzag. Alles was gericht op het verkrijgen van de meest elementaire levensbehoeften. Een brood, wat tarwe, wat carbid voor verlichting etc. Zo weet ik nog dat we een grote gele teddybeer hadden. Met dat ding hebben Leni en ik jaren gespeeld. Hij zat altijd op een klein houten stoeltje dat mijn vader had gemaakt. Hij was dan ook niet zo erg mooi meer, één van z’n oren was nogal beschadigd. Maar Ma maakte dat een beetje en mijn vader zag kans, dat ding te ruilen voor carbid. Van een glazen pot met een deksel, een stuk buis en een pit – uit een geijser of zoiets – werd een carbidlamp gemaakt. Het ding gaf veel licht, als je het tenminste vergelijkt met de olielamp die we eerder hadden, een pot met raapolie waarin “drijvertjes” zaten die konden worden aangestoken. Het ding gaf weinig licht, roette vaak en je kon er niets bij doen.

Tijdens de laatste oorlogsjaren, toen we er steeds meer van overtuigd raakten dat de moffen de oorlog zouden verliezen, gebeurde het dat er vrijwel elke dag en nacht vliegtuigen over gingen. Deze vliegtuigen, Engelsen in Lancaster bommenwerpers in de nachten en Amerikanen met “Vliegende Forten” overdag, zoals we later hoorden, waren op weg naar Duitsland en kwamen in enorme aantallen over. Je had constant golven van heen en terug vliegende toestellen. Bij helder weer zag je ze gaan. Ze zaten doorgaans heel hoog en tekenden witte strepen in de lucht. Bij ons werd er natuurlijk over gesproken en je wist hoe je er tegenover moest staan. “Pak ze maar jongens! Laat geen steen meer op de andere!”, zei jij dan Pa. We waren blij, omdat alleen zij een einde konden maken aan de nijpende situatie waarin wij verkeerden.

 

Aan de Kruislaan, bij de Oosterbegraafplaats, waar nu de wijk staat die door de Amsterdammers “Jeruzalem” wordt genoemd, stond een batterij luchtdoelgeschut opgesteld. “Batterie Klingemann” heette die. Ik kan mij herinneren dat ze daar vooral ‘s nachts actief waren. Als ik in bed lag en het aardedonker was, zag ik door de spleet, die er was tussen de gordijnroe en de benen ringetjes waaraan de gordijnen hingen, het licht van de zoeklichten. Het waren “bewegende beelden” Je hoorde de vliegtuigen hoog overgaan in een niet aflatend monotoon gezoem, terwijl de “flak” onophoudelijk schoot. Soms hoorde je een ratelend geluid op het dak vlak boven je. Dat waren de neervallende scherven van de granaten die waren afgeschoten. Als het weer eens erg was geweest liep je ’s morgens, voor het naar school gaan, speurend over straat om naar de scherven te zoeken. Grote stukken, vooral met letters erin, waren zeer gewild. Ook kon je wel eens blaadjes vinden. “De Vliegende Hollander.” heetten die. Ze waren uit vliegtuigen gegooid en brachten het laatste nieuws over de voortgang van de oorlog. Ik bracht ze thuis en wij gaven ze dan weer door aan de buren. Je wist heel goed dat je je daarmee niet moest laten betrappen.

 

Lees verder:KInderjaren in Betondorp V

Alle rechten voorbehouden

199 keer bekeken

Bekijk meer afbeeldingen

Duitse 'Flak'. Het Duitse luchtafweergeschut (FLAK) dat hier is afgebeeld is een 88mm kanon. Mogelijk heeft een dergelijk geschut ook in de Watergraafsmeer gestaan.

Duitse 'Flak'. Het Duitse luchtafweergeschut (FLAK) dat hier is afgebeeld is een 88mm kanon. Mogelijk heeft een dergelijk geschut ook in de Watergraafsmeer gestaan.

Alle rechten voorbehouden

Geen reacties

Voeg je reactie toe