Thuis, in zijn woonplaats Maarn schudt Jaap beslist zijn hoofd. ‘Nee. Ik zou niet meer in Oost of elders in de stad willen wonen. Nadat ik rond mijn 35ste de stad verliet, heb ik nooit meer die behoefte gevoeld.’
Jaaps moeder Dora, een Joodse Amsterdamse, is nog maar achttien als ze hem krijgt. Zijn zeven jaar oudere vader groeide op in Enschede. Uit noodzaak verhuist het jonge gezin om de zoveel maanden. ‘Mijn ouders hadden het niet breed en huisbazen probeerden in de crisisjaren hun woningen te slijten door die de eerste maanden gratis aan te bieden, compleet met nieuw behang. Zodra de eerste betaalde huurmaand naderde, bracht mijn vader onze inboedel met de bakfiets –we hadden amper spullen- naar een nieuw tijdelijk gratis onderkomen.’ Hulp van familie in Twente blijft uit. ‘Ze waren het niet eens met mijn vaders partnerkeuze.’ De familie van zijn moeder heeft amper geld.
Jaap gaat naar de kleuterschool op de hoek van de Domselaerstraat en de Pontanusstraat. Hij is een uitstekend tekenaar. Als zijn moeder schoonmaakt in werkhuizen is hij na school vaak bij tante Sjaan, die tegenover hen woont. Ze leert de hoog intelligente Jaap lezen en schrijven voor hij naar de lagere school op de Tweede Van Swindenstraat gaat. Moeder Dora stimuleert dat door af en toe een boek voor hem te kopen.
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog woont het gezin in de Bataviastraat. Korte tijd lijkt alles hetzelfde. Jaap heeft pas door dat zijn moeder zwanger was als in de zijkamer een helemaal blauw baby’tje ligt. Zijn naar grootvader vernoemde broertje Simon overleed tijdens de bevalling. Een paar deuren verder wonen de ouders van Dora. Jaap speelt daar vaak. De vloer van hun huis op de tweede is zo schuin dat hij damstenen door de kamer kan laten rollen. Een paar straten verder werkt grootvader Simon Korper in een sigarenmakerij. Jaap komt daar graag.
Met een jeugdvriend speelt hij op de voormalig Joodse begraafplaats, nu het Flevopark bij de oprit naar de Amsterdamse Brug. De vrienden voetballen, vangen visjes en graven beenderen op. In de volksmond heet die plek het Jodenmanussie. Waarom staat niet vast. Etymologische woordenboeken leggen het woord manussie verschillend uit, het zou afstammen van manuš, het zigeuner woord voor mens. Logischer is de uitleg dat het woord voortkomt uit het Latijnse woord voor hand, manus. Op het Jodenmanussie liggen kleine handelaren, klusjesmannen en scharrelaars begraven: manusjes-van-alles
Eind 1941 verhuizen Jaap en zijn ouders naar een halve woning aan de voorzijde in de Wagenaarstraat, een huiskamer, keuken en alkoof. ‘Als je zicht had op de straat woonde je ‘voor’, de kamers aan de andere kant werden met ‘achter’ aangeduid. Woningen aan de binnentuinkant waren minder geliefd.’ Vaak was een kaars of carbidlamp de enige verlichting. ‘De lichtpenningen waren halverwege de maand al op en we hadden geen geld voor nieuwe. Dan stuurden mijn ouders mij erop uit om er een van de buren te lenen, maar die hadden meestal ook niet meer. Op den duur wende dat schemerduister wel.’
lees verder Geen heimwee naar Oost (deel 2)