Geen heimwee naar Oost (deel 4)

Het Oost waarin ik opgroeide bestaat niet meer

Verteller: Jaap van Ek
Indische Buurt

Jaap van Ek had geen makkelijke jeugd in Amsterdam Oost, voor een groot deel bepaald door oorlogservaringen.
Lewis Daniëls heeft zijn verhaal opgeschreven en onder meer in Oost-online gepubliceerd.

Jaap-van-Ek op 10 jarige leeftijd

Jaap-van-Ek op 10 jarige leeftijd

Op de Celebesstraat heeft De Waarheid een winkelpand. Als de krant niet is bezorgd, kun je die daar halen. Aan de muren hangen in concentratiekampen genomen foto’s en lijsten met namen van mensen die uit de kampen zijn teruggekeerd. Een jaar lang spelt Jaap wekelijks de lijsten, de namen die hij zoekt staan er nooit op.

Dan komt het bericht dat zijn nichtje Martha terugkeert naar Oost. Dora en Joop nemen haar in huis. ‘Thuis was het, door het gebrek aan sanitair, kamperen. De meisjes konden nog in de wastobbe, ik ging een keer per week naar het badhuis op het Javaplein.’

Eva slaapt bij haar ouders en Martha krijgt Jaaps kamertje. Ze loopt mank en heeft littekens op haar armen van door Duitsers uitgedrukte peuken. Ze doet vreemde dingen en heeft de rest van haar leven een concentratiekampsyndroom. Als kinderen in de straat haar pesten, neemt Jaap het voor haar op. Jeugdvriend Loetje keert ook terug naar de Indische Buurt. Na het overlijden van zijn moeder bij een mislukte abortus verhuist hij met zijn zusjes naar (waarschijnlijk) een weeshuis. Jaap ziet hem nooit meer.

Tijdens de politionele acties is de spoorbrug tussen de Eerste van Swindenstraat en Javastraat een bekende plek. Dagelijks passeren treinen vol dienstplichtige militairen onderweg naar Nederlands-Indië. Tabak is nog schaars. Uit solidariteit gooien de soldaten verse sigaretten naar buiten. Onderaan de brug verdringen mensen zich om die te bemachtigen. Tijdens een sigarettenjacht komt Jaap ten val en breekt zijn pols. Bedwelmd met lachgas wordt in het OLVG zijn pols gezet met gips.

Onzichtbaar

De toch al weinig intieme band met zijn ouders verkilt. De oorlog heeft Dora veranderd, voor de bezettingsjaren zag Jaap er goed verzorgd uit. Nu herstelt ze geen kleren meer, dus doet Jaap dat zelf. Het leed tijdens de oorlogsjaren wordt – zoals in veel huishoudens destijds – niet samen verwerkt en het verschil in denkniveau is groot. Niemand praat over de holocaust. ‘Vaak dacht ik dat ze mijn ouders niet waren. Ik voelde mij op geen enkele manier door ze begrepen.’

Jaap is bang voor zijn driftige vader, die eens per maand een weekend naar huis komt. ‘Als ik iets had uitgehaald, beloofde mijn moeder altijd hem dat niet te vertellen. Zodra hij thuiskwam deed ze dat toch en ranselde hij mij af. Tegen mijn moeder en zus was hij niet gewelddadig.’ Met blauwe plekken en striemen betaalt Jaap steevast een hoge prijs voor een chocolaatje uit de servieskast pikken. Hij vertrouwt zijn ouders niet meer en probeert onzichtbaar voor ze te zijn.

Hij verdiept zich in lezen. De bibliotheek op het Ambonplein wordt zijn huiskamer. Thuis leest hij ’s avonds met een knijpkat. Op school doet hij het uitstekend en iedereen is eraan gewend dat hij regelmatig naar het schoolbord loopt om te kijken wat daar staat. Voor een bril is geen geld, laat staan een schoolreisje.

Op de pof

In de vijfde en zesde klas van de lagere school haalt Jaap in het sportfondsenbad van Oost zijn zwemdiploma’s. Door geldgebrek kan hij niet naar de hbs en gaat noodgedwongen naar de Deventer Mulo op de Insulindeweg. Het kostuum voor school wordt op afbetaling gekocht en eindelijk krijgt hij een bril. De boodschappen die hij voor zijn ouders bij kruidenier Golverdingen en groenteman Vork in de Palembangstraat haalt, zijn altijd op afbetaling. ‘Om voor de buitenwereld verborgen te houden dat we daar een rekening hadden, koos ik de momenten dat ik daarheen ging zorgvuldig uit. Als ik niet betaalde, gebaarde ik naar de winkelier. Zo hoopte ik dat andere klanten niets doorhadden.’

Door de weeks eet het gezin brood met boter en suiker, wat door geldgebrek heel gebruikelijk is voor die tijd. In het weekend haalt Jaap Saksische leverworst bij de slager op de Sumatrastraat. Dora en Joop zijn lid van DBV (Door Bevrijding Verenigd) en doen – als hun werk dat toelaat – mee aan de toneelavonden die de vereniging op zaterdagavond in het Bavohuis op de Borneostraat organiseert.

Jaap voetbalt graag op de Polderweg, vlakbij de Don Boscoschool. Hij speelt een proefwedstrijd bij Zeeburgia, maar wordt afgewezen. Bij het net opgerichte ASVA (Arbeiders Sport Vereniging Archipel) kan hij wel terecht. Zijn team verliest vaak met dubbelde cijfers. Tijdens een van de wedstrijden verlaat de doelman huilend het veld. Jaap vervangt hem. ‘Tot mijn verbazing vond ik keepen leuk en was ik daar goed in. Ik hield alle ballen tegen. Na de wedstrijd had ik eerst niet door dat mensen vol bewondering over mij spraken. Daarna gloeide ik van trots.’ De dan beroemde Jack Reynolds ziet Jaaps keeptalent ook en selecteert hem en Joop Butter om bij Ajax –dan nog in Watergraafsmeer gevestigd- te gaan spelen. Butter wordt een zeer bekend voetballer.

Zwemmen

De dagen in de zomer(thuis)vakanties gaan gestaag voorbij. Als er geld voor is, gaat Jaap naar het zwembad in het Nieuwe Diep, de voorloper van het huidige Flevoparkbad. ‘In de volksmond heette dat het vijf centenbadje. Het water was erg smerig door waterplanten en uitwerpselen en het gerucht ging dat de ratten daar de ziekte van Weil overbrachten. Maar we hadden weinig alternatieven. Het was dat, op straat hangen, het park, of zwemmen in het Merwedekanaal. (het huidige Amsterdam-Rijnkanaal, red) In de vaargeul wachtten we op zwaar beladen rijnaken. Die lagen zo diep dat je er makkelijk op klom. Dat de schipper ons binnen een paar minuten wegjoeg, drukte de pret niet. We voelden hoe de schepen ons naar beneden zogen, maar zagen het gevaar niet.’ Een keer schrikt Jaap zo erg dat hij bijna verdrinkt. ‘Plotseling zwom een ringslang naast mij. Totaal ongevaarlijk natuurlijk.’

Zomer ’51 fietst Jaap met een vriend naar de Betuwe om geld te verdienen met kersenplukken. Daar blijkt dat het seizoen pas over twee maanden begint. Ze overnachten in hun tentje, fietsen terug naar Oost en zijn van plan bloembollen te gaan rooien op Texel. Op het eiland doet hij zich voor als jongen uit Den Haag, Amsterdammers nemen ze niet aan. ‘Door mijn Amsterdamse accent viel ik bijna door de mand, dus vertelde ik van alles over Den Haag terwijl ik daar nooit was geweest.’ Hij houdt het zes weken vol op het eiland, werkt keihard voor een hongerloontje. Zijn vriend haakt na een week af.

lees verder Geen heimwee naar Oost ( deel 5)

Alle rechten voorbehouden

294 keer bekeken

Geen reacties

Voeg je reactie toe