Op mijn twaalfde kreeg ik tbc, dat ontdekte mijn moeder. Dus ging ik op aanwijzing van de dokter van de Achtergracht in bed en er niet meer uit. Ik zat toen in de zesde klas lagere school. Ik lag op het Onze lieve vrouwe gasthuis (OLVG), maar op 10 mei brak de oorlog uit en ging ik dus met de ziekenauto naar huis. Na vijf dagen was het weer rustig en stond de ziekenwagen weer voor de deur om mij op te halen. Maar mijn moeder wilde dat niet. "Hij blijft bij ons, hij ligt daar niet op zijn plaats!" riep ze, want ik lag daar als kind met veel oudere mensen. Met mijn herwonnen levenskracht — dankzij mijn ouders - kon ik al vlug naar Berg en Bosch in Bilthoven waar ik goed heb gekuurd. In 1943 was ik eindelijk genezen en kon ik weer naar huis. Toen zag ik ook mijn eerste Duitse soldaat, want die had ik - door mijn ziekte - nog niet gezien!
Eenmaal thuis zei mijn vader: "Je zult toch iets moeten gaan doen." En dus ging ik een vak leren op de Don Boscoschool van 1943 tot 1946. Een paar leraren wisten dat mijn vader op het abattoir werkte. En dus nam ik wel eens vet mee als ze er om vroegen. Na school ging ik werken. Mijn eerste baas was Bushof Olympia. Daar verdiende ik één rijksdaalder per week. Daarna werkte ik voor Groendeveld en van der Pol. Dat was een goede baas, ik kreeg toen 15 gulden. Toen zag ik een advertentie in de Telegraaf: een kantoor zocht mensen voor continu werk in de machinekamer, in postkantoren en op kabelschip de Poolster. Mijn vader dacht dat ik weinig kans maakte, maar Dokter Pasmooij zei: "je hebt in leven al zo veel meegemaakt, ik keur je goed". Ik heb er veertig jaar met zoveel plezier gewerkt dat mijn vrouw wel eens zei: "het lijk of je met je werk bent getrouwd!".
Tbc
"Hij blijft bij ons, hij ligt daar niet op zijn plaats!" riep mijn moeder.
1582 keer bekeken