Vanuit het practicantenhuis aan de Sarphatistraat moet ik als co-assistent eind 1979 regelmatig uitrukken voor thuisbevallingen. Dat kan overal in de stad zijn, maar tijdens mijn twee weken in het huis was er niks in Oost, althans niet tijdens mijn dienst.
Wel is er een ziekenhuisbevalling in mijn Burgerziekenhuis waar ik al sinds 1972 les geef. Ik ren midden in de nacht binnen en de bejaarde vroedvrouw staat klaar met een schaar. āKnip maar, mān jongen, knip maar!ā Er zal ongetwijfeld een goede indicatie voor een āepiā zijn geweest, maar om zonder kennis te maken in een medemens te gaan knippen, en nog wel daar, dat is toch wel raar.
Twee keer moet ik gezwind naar het Anna-paviljoen van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Daar gaat het gelukkig allemaal van een leien dakje. Als het kindje geboren is, wacht je op de nageboorte. En dat mag niet te lang duren. In beide gevallen gaat het vlot. Maar dan komen er toch problemen.
Ik vraag de moeder namelijk of ik de moederkoek mee mag nemen. In feite is de placenta kinderlijk weefsel, maar het kind kan nog geen toestemming geven, dus is de moeder de bevoegde instantie. Immer is het antwoord positief. Wat ik niet steeds vertel, is dat onze katten er een week van eten. Ik vind het zonde als zoiets wordt weggegooid. Maar nu komt de aap uit de mouw. Het personeel is boos want zij willen de moederkoek hebben. Die gaat in een vrieskist en eens in de zoveel tijd komt een cosmetische of farmaceutische industrie, daar wil ik vanaf zijn, de oogst halen. Kassa.
Beroving op de eerste levensdag! Meer nog: de huidsmeer van de boreling moet afgewassen worden, maar eerst smeren wij onze eigen huid ermee in; betere huidverzorging bestaat niet.