Piet de Boorder was onder zijn artiesten naam 'Peter de Boorder' in de vijftiger jaren van de vorige eeuw een bekend zanger zowel in het klassieke als in het populaire genre. Hij was vaste tenor bij het Groot Omroepkoor en zong onder andere ook als solist bij de -toen op radio zeer bekende- Jonge Flierefluiters. Hij was zelfs zo bekend dat hij op kauwgomplaatjes werd afgebeeld. Vanwege zijn vele optredens voor de radio was hij in de veertiger jaren verhuisd naar Hilversum, maar hij bleef een rasechte Amsterdammer die opgroeide in de 3e Oosterparkstraat.
Hij kwam uit een gezin met 5 jongens en 1 meisje. Het zusje -Alie- overleed in 1920 op veertienjarige leeftijd aan de Spaanse griep, een verlies dat beide ouders erg aangreep. De moeder kleedde en kapte zelfs één van haar jongens jaren als meisje -tot hij zich ging verzetten- en de vader hield tijdens het kolenscheppen (hij was treinbestuurder op een stoomlocomotief) hele verhalen tegen zijn overleden dochter. De jongens -waarvan de jongsten Alie niet eens hadden gekend- droegen een portretje van haar mee.
De familie de Boorder woonde op nummer 64-III boven een familie van Italiaanse terrazzo werkers. Piet ging daar vaak spelen of mee eten als zijn moeder op stap ging. Zijn moeder had nooit problemen om oppas voor haar kinderen te vinden als ze ergens op bezoek ging, ze hadden allemaal zo hun eigen adresjes. En passant pikte Piet een aardig mondje Italiaans mee, wat hem later als zanger goed van pas kwam. Italiaans eten kon hij echter niet zo waarderen. De onderlinge band tussen de families was zo goed, dat toen later één van de dochters van de Italiaanse familie ging trouwen, zij mocht komen wonen op de zolderkamers van de familie de Boorder.
Als kleine jongen begon Piet al te zingen en een 'voorstelling' te geven als hij op tafel werd gezet om aangekleed te worden. De familie zag dat hij talent had, hij zong in het Doopsgezind kerkkoor en kreeg zanglessen. Later mocht hij naar het conservatorium. Zijn ouders waren ook goed bij stem, als zijn moeder haar jongens van de straat naar huis wilde roepen, klonk vanaf het balkon een muzikaal "Oerie-Oerie" de hele straat door. Zijn vader had door zijn werk een longziekte opgelopen, dat verhinderde hem niet om tijdens een nacht in de oorlogsjaren toen hij toevallig zag dat buren mooie crapauds uit leegstaande huizen -waar de Joodse bewoners waren weggehaald- meenamen, zo hard te roepen 'wat mot dat daar' dat de dieven van schrik de stoelen uit de takel lieten vallen.
Piet was echter ook gewoon een straatschoffie, met zijn vriendjes Evi Haaiema en Jopie Geers haalde hij kattenkwaad uit. Zoals grote sneeuwballen in trapportalen gooien -de deuren waren eigenlijk nooit op slot- onder het roepen van "Olie 11 cent de liter", de roep van de olieman. Hij ging naar de lagere ‘s-Gravenzandeschool in de 2e Boerhavestraat.
Hij zat o.a. met Max Tailleur in dezelfde klas. Later kon hij verontwaardigd en verdrietig wijzen op alle Joodse kinderen die op de klassenfoto staan en niet zijn teruggekomen. Het greep hem erg aan. Hij heeft zijn jeugdjaren in de 3e Oosterparkstraat altijd als heel close en saamhorig gevoeld. Maar dit was een grote smet op het verleden.
Rond 1998 heeft zijn dochter Marijke met hem een nostalgische wandeling gemaakt in de Oosterparkbuurt, langs alle plekjes die in zijn jeugd zo belangrijk voor hem waren. Daar bestaat een video opname van waar ze nog altijd met plezier en weemoed naar kijken.