De ‘Arbeiderszangvereniging Kunst en Strijd’ is in 1921 opgericht en bestaat uit ongeveer honderd zangers, mannen en vrouwen. Englander wordt in 1922 tot dirigent benoemd en zal dat blijven tot maart 1941. Een paar weken na zijn benoeming treedt het koor voor het eerst op. Mogelijk gaat het om een optreden in het gebouw voor den Werkenden Stad op 23 april 1922. Het begin is nog wankel, maar geen maand later, bij de 1-meiviering, wordt de koorzang al zeer gewaardeerd. Het Volk schrijft: ‘Dit tweede Amsterdamsche Roode koor dat uit Over-IJers bestaat, mag er zijn en de daverende ovatie die de zangers en zangeressen ten deel viel, was ten volle verdiend’. Deze ‘Over-IJers’ zijn in hoofdzaak arbeiders werkzaam in de scheepsbouw en of de textielfabriek Hollandia Kattenburg aan de Valkenweg.
Op 15 april 1923 treedt Kunst en Strijd op in het ‘Gebouw voor den Werkenden Stand’ (op de Kloveniersburgwal). In de brochure die van dit concert bewaard is gebleven, staan behalve het programma ook de ‘Tekst der Liederen’ afgedrukt. Programma en afgedrukte teksten lijken niet overheen te komen. Zo is ook de tekst van het liefdeslied ‘Doedelzak’ afgedrukt. Dit lied is niet in het programma terug te vinden. Het lijkt niet belangrijk, maar het is toch interessant om hier te vermelden. In 1926 bewerkt Samuel namelijk een Bretons chanson met de titel: ‘Le Biniou’ (= doedelzak)!
Er is in Amsterdam nog een socialistisch koor, ‘De Stem des Volks’, en wanneer dat koor in 1925 goede zangers uit eigen socialistische kring zoekt wordt duidelijk gesteld dat zij die benoorden het IJ woonden geen lid mogen worden - misschien wilde De Stem des Volks het nieuwe koor uit Noord niet ‘leegplukken’.
Kunst en Strijd treedt veel op bij politieke bijeenkomsten van de SDAP en bijeenkomsten van vakbonden. Onder Englander wordt het repertoire geleidelijk gevarieerder en minder socialistisch. Er komen ook liefdesliederen op het programma en langzamerhand ook klassiek repertoire. Als Kunst en Strijd in 1926 vijf jaar bestaat wordt een feestavond in Theater Bellevue gehouden. De recensent van Het Volk, Paul Sanders, is positief over de ontwikkeling van het koor, maar er moet nog wel hier en daar worden ‘geschaafd’ want de mannenstemmen waren nu en dan wat ruw. Hij vraagt zich wel af of de koorleden van boven ’t IJ soms ‘polyglottisch’ zijn: er worden Franse, Latijnse en zelfs Russische teksten gezongen. Sanders vindt ‘Het Wolgalied’ prachtig, maar of het correct wordt uitgevoerd qua uitspraak is hem niet bekend.