Op 30 november 1937 vindt er weer een bijzondere inwijding plaats in Amsterdam. In de Lekstraat wordt op deze dag ‘de jongste aanwinst der Amsterdamse Joodse Gemeente ingewijd. Het NIW van die week is zeer onder de indruk van het gebouw dat zo prachtig is neergezet door de architect Abraham Elzas. Deze architect, die vooral bekend was als de huisarchitect van de HEMA en De Bijenkorf, behoorde tot de kringen van De Stijl. Sam en het koor van de Grote Synagoge zorgen samen met oppervoorzanger Maroko voor de ‘muzikale omlijsting’ en doen dit als vanouds voortreffelijk. Zij geven de plechtigheid ‘een cachet van grote ernst en wijding’. Zij zingen een lied uit 1766, geschreven door de Opperrabbijn R. Saul Levie, voor de inwijding van de Uilenburgerstraat Synagoge. Het is door de heer Maroko opnieuw getoonzet.
Met het Amsterdamsch Joodsche Koor treedt Samuel frequent op. Zo ook weer in 1938. Het is een mengeling van Oekraïense liederen, Palestijns – Hebreeuwse liederen en Oost – Joodse Jiddische volksliederen waarmee het koor steeds vaker de aandacht trekt. Een eerste optreden is in januari in het Casino van Den Helder. Daarna is er ‘tussendoor’ nog een lezing in Arnhem en een groot concert met het kinderkoor van Mogein Dowied (160 kinderen) in de Hollandsche Schouwburg (samen met de jeugdige chazan Joseph Dolinger).
Vervolgens is Samuel met zijn veel kleinere maar zeer succesvolle Amsterdamsch Joodsche Koor te gast bij de Foresters. Het koor brengt een breed programma bestaande uit: Hebreeuws religieuze zang, Palestijns-Hebreeuwse volksliederen, Oost-Joodse Jiddische volksliederen en Oekraïense volksliederen. De schrijver van de recensie is zeer lovend over de gezongen liederen, het koor en haar dirigent: “Het A. J. K. onder leiding van zijn dirigent, den heer S. H. Englander, heeft zijn reputatie – een reputatie van honderd procent-kunst, gelijk niemand minder dan Prof. Dr. W. Mengelberg net heeft gekarakteriseerd – schitterend gehandhaafd.”
(.............)
De heer Englander, die zich weder als een dirigent van groote begaafdheid heeft doen kennen, had luide ovaties in ontvangst te nemen evenals de solist, de heer J. Rabbie, die veel schoons te hooren gaf; een loffelijke aanteekening verdient ook de heer Del Canho van de tenoren, die meermalen op den voorgrond trad.
(Bron: het NIW van 11-02-1938)
De recensent is zeer te spreken over de manier van zingen, over de traditionele toonzetting. Hij spreekt over: ‘onvervalste chazanoeth’. Dit in tegenstelling tot: ‘de geassimileerde toonwerken van Heymann en dergelijke ontaarde Joodse componisten’. Opvallend is de naam van de tenor Del Canho, die was nog niet eerder genoemd en overigens daarna ook niet meer. Volgens het JHM is er een koorlid onder de naam Joop Delcanho, maar die is niet traceerbaar. Wel is er een Jacob Del Canho en deze naam komt nog een enkele keer voor in de Joodse pers, maar dan weer niet als zanger.