In augustus 1925 wordt bekend dat het koor van de Nieuwe Synagoge (gewijd in 1730) met ingang van april is ontbonden. Het Kerkbestuur van de Hoofdsynagoge ‘acht het wenselijk’ dat dit koor samengaat met het Koor van de Grote Synagoge (uit 1671). Het gehele koor, waarvan het ene deel dienst doet in de Nieuwe en het andere in de Grote Synagoge, staat onder leiding van Samuel Englander. Nieuwe en Grote Synagoge maken nu deel uit van het Joods Historisch Museum.
In het archief van de NIHS bevindt zich een brief van het bestuur van het ‘Godsdienstig Zangkoor Legowoud Oelesifereth’ over deze fusie. Het bestuur heeft kennis genomen van de wens van de NIHS en geeft aan dat zij gaarne bereid zijn om daaraan mee te werken. Zij hebben in ieder geval contact opgenomen met de dirigent, Samuel Englander, van het Grote Koor Hij geeft aan geen technische bezwaren te zien tegen de versmelting beider koren. Vervolgens schetst het bestuur van het zangkoor de gevolgen. In totaal zijn er na de fusie twintig koristen onder leiding van ‘den heer Englander’. Tien koristen zullen in de Grote Synagoge dienst doen en tien in de Nieuwe Synagoge. Voorlopig zal Samuel het koor van de Nieuwe Synagoge enkele keren leiden. Het is overigens de bedoeling dat uit de koorleden van de Nieuwe Synagoge een korist wordt gezocht die de functie van dirigent op zich kan nemen. Het is aan Samuel om de meest geschikte kandidaat te kiezen. In de al eerder genoemde begroting van 1929 staat als dirigent van het Koor van de Nieuwe Synagoge de heer S. Plukker genoemd. Hij verdient het jaarlijkse honorarium van ƒ 480,- (ter vergelijking: Samuel verdient dan ƒ 1200,-).
Maar in 1925 is het nog niet zover. Omdat de werkzaamheden van de dirigent worden uitgebreid moet ook zijn ‘traktement’ worden verhoogd. Het bestuur geeft aan niet precies te kunnen berekenen wat de financiële gevolgen zijn van deze samenvoeging.
Daarom geven zij slechts ‘approximatieve cijfers’. Zij stellen het honorarium van de dirigent op voorlopig ƒ 800,- per jaar. De twintig koorleden krijgen gezamenlijk ƒ 3100,- (bron: SAA, inv.nr. 714-2395). Of en hoe dit in de praktijk is vastgelegd, is niet bekend. Maar in 1929 verdient Samuel al aanmerkelijk meer dan dit genoemde bedrag.