Mustafa Cinar, die al jaren een bakkerij heeft naast de Volendammer Vishandel en een koffiehuis er tegenover, belde me op. Of ik hem kon helpen met de toespraak die hij bij de begrafenis van Fred wilde houden. Hij vertelde wat hij wilde zeggen en ik schreef het op.
Beste familieleden en vrienden van Fred Schilder
Fred kende ik al toen hij nog bij een baas werkte in de Volendammer Vishandel. Toen hij zelf ondernemer werd, werden onze contacten steeds beter. Hij twijfelde bij het overnemen van de zaak en bij de grote verbouwing van de zaak en we praatten samen over de onzekerheid van het ondernemen.
Soms was het stil op straat en als hij daarover klaagde zei ik altijd: jij hebt vis, ik heb brood, we komen niet om van de honger.
Fred had een enorm hart voor de zaak. Ik zei vaak tegen hem: ‘ga nou eens op vakantie.’ Maar een of twee weken weg was genoeg, dan ging hij de zaak missen.
Hij hield van de Javastraat en van de Indische buurt, maar hij bleef ook een echte Volendammer.
Ik vertelde hem ooit dat ik in 1975, bij mijn eerste baantje in Nederland, als 16-jarige in de bouw, van de jongens uit Volendam die daar werkten, Nederlands heb geleerd. Fred begon te stralen, want was een trotse Volendammer.
Hij was jarenlang mijn buurman, we hebben nooit woorden met elkaar gehad. Als hij hulp nodig had, sprong ik bij en andersom ook.
Ik zal hem als buurman erg missen, de hele Javastraat zal hem missen, maar ik ben blij dat zijn dochter en vrouw de zaak voorzetten.
Ik sta hier ook namens de winkeliersvereniging, het stadsdeel en het Amsterdam Museum. Allemaal hadden we enorme waardering voor Fred. Hij was, als eigenaar van een van de oudste winkels, een monument van de Javastraat.
Fred, we vergeten je niet.
Op de dag van de begrafenis was ik ziek en kon niet mee naar Volendam. Mustafa deed me later verslag. Hij was er met een aantal andere winkeliers, zoals Judith Seymonson, de voorzitter van de winkeliersvereniging, de broers Bollemeijer van de opticien en met de eigenaar van Mammoet tapijt. Mustafa en zijn vrouw, die meestal in de bakkerij staat, waren een paar dagen eerder naar Fred’s huis in Volendam gegaan waar hij opgebaard lag. Ze waren vroeg en hadden lang met Fred’s vrouw herinneringen opgehaald aan Fred. Mustafa zei vaak grappend tegen Fred dat hij teveel werkte en zijn vrouw verwaarloosde. Mustafa zou haar wel eens mee uit nemen. In begin moest Fred blozen als hij zoiets zei, later grapte hij terug.
Mustafa bedankte me voor mijn hulp bij het opschrijven. Ondanks de taallessen van de Volendammers had hij toch nog wel graag wat hulp bij een toespraak in de kerk