Genoeglijk babbelend staan moeder en schoondochter aan de aanrecht in het wat krap bemeten keukentje de tuinbonen voor het avondmaal te doppen. Het zijn er heel wat, want in een groot gezin zijn vele monden te vullen. Over en weer worden de laatste nieuwtjes van de hand gedaan. Het schiet lekker op, zo.
De zak met bonen wordt langzaamaan leger, de pan gevuld en de schillenbak haast overvol. Het eind van de pellerij is haast in zicht en moeder begint alvast met het opruimen. Met de bak met schillen loopt zij naar de vuilnisemmer op het nog kleiner uitgemeten verandaatje. Aan gescheiden afval wordt nog niet gedaan en een vuilnisemmer van tien liter inhoud voldoet nog steeds voor het grote gezin.
Moeder opent het deksel en van schrik laat zij de schillenbak uit haar handen glippen, geeft een gil en vliegt met de handen omhoog terug in het keukentje en bovenop de kruk. Schoondochter, niet wetend wat er aan de hand is, springt van de weeromstuit overeind en gilt met moeder mee. Als er na een minuut of wat niets gebeurt, komt de vraag: ”Wat is er aan de hand, Moe.” Moeder, met bleek gezicht en trillende mondhoeken brengt met moeite stamelend uit: “Heb je ze niet gezien? Er vlogen wel drie muizen uit de vuilnisemmer en die lopen nu ergens over de vloer.” “Oh, als dat alles is, hoeft u niet zo bang te zijn. Muizen doen niks en zij zijn misschien nog veel erger geschrokken dan u. Die zie je voorlopig niet terug.”
Moeder is niet echt overtuigd, kijkt nog wat angstig rond, maar met zo’n kordate schoondochter in de buurt kan zij moeilijk volhouden dat er direct gevaar is. Zij komt van de kruk af en laat het opruimen verder aan schoondochter over.
De keuken en veranda worden grondig schoongemaakt en inderdaad is er van de muizen geen spoor te bekennen. Niet eerder dan na drie maanden komt er een te voorschijn en kijkt vanonder het dressoir of de kust veilig is.
Quirinus, juni 2011