Het was op een zaterdag, ergens in maart van de hongerwinter, dat wij met z’n allen eropuit gestuurd werden om bij de bakker in de rij te gaan staan. Wij waren met velen en ieder van ons had de nodige bonnen en geld bij zich. Moeder liep “op alle dagen” en bleef thuis. Om de kans op succes zo groot mogelijk te maken, gingen we stuk voor stuk bij een andere bakker voor de deur staan. Als je geluk had, had de bakker een bordje opgehangen met de tekst “vandaag verkoop” en wist je dat de deur eens open zou gaan. Bij andere bakkers stond er geen bordje en stond je op goed geluk te wachten.
Zo rond zes uur als de “spertijd” was afgelopen gingen we de straat op. We sloten ons aan in de rij en moesten er vooral opletten dat er niet voorgedrongen werd. Het was hier “ieder voor zich” en God voor ons allen. Als dan om ongeveer negen uur de verkoop begon, was het “vaste klanten” eerst en dan zolang de voorraad strekte het andere volk. Elke klant een half brood.
Mijn ene zus had heel veel geluk. Zij stond bij onze vaste bakker en had al gauw haar broodje te pakken. Mijn andere zus deed het ook niet zo slecht. Op haar meelijwekkende gezicht kreeg ook zij een half brood. Verder had ik het geluk dat ik nogal klein was en tussen de benen door een stuk naar voren was gedrongen. Ik kreeg mijn brood zo ook te pakken. Maar, mijn vader, hij stond al vanaf zes uur te wachten en toen de winkel openging, werd er gezegd dat het brood al uitverkocht was. Hij kon rechtsomkeert Zijn gezicht vertrokken van woede stampte hij de trap op naar boven, rukte de deurkruk er bijkant af en smeet met al zijn kracht het geld en de bonnen de kamer in. De woorden die hij daarbij bezigde, zal ik hier niet herhalen, maar het was beslist geen “Onze Vader”. Hij had het helemaal gehad. En het feit dat wij wel met brood thuisgekomen waren, maakte zijn humeur er niet beter op.
Na lange tijd, het was al na de bevrijding, vond mijn moeder bij het schoonmaken nog een dubbeltje achter het Mariabeeld.
Quirinus, oktober 2010.