Laatst werd ik op de school van mijn kleinzoon geconfronteerd met de zogenaamde “luizenhoezen” om te voorkomen dat de luizen van de ene jas naar de andere kropen.
Meteen kwam bij mij het beeld op van de tijd kort na de Tweede Wereldoorlog. EĂ©n of twee keer per week kwam toen de Pietenzuster de hoofden controleren op de aanwezigheid van luizen. Om de beurt gingen de kinderen naar een apart kamertje en ging zij met haar netenkam door de haren van de kinderen. Na elke streek door het haar klopte zij dan de kam uit op een stuk papier om de vangst aan luizen te bewonderen. Je kon zien dat zij lol in haar werk had.
Wij, jongens, waren ervan vrijgesteld,omdat wij met gladgeschoren koppies rondliepen. Desalniettemin werden wij ook elke avond thuis door Moeder nagekeken en ingesmeerd met de vieze stinkende zalf tegen hoofdluis. Dit was een overheidsmaatregel waar niet van afgeweken werd.
Natuurlijk waren wij er als de neten bij als er bij de een of ander een luis gevonden werd. Op de krant werd dan de luis onder de duimnagel doodgedrukt. Met een knappend geluid spatte het ongedierte uiteen en het bloed vloog in het rond. Een gevoel van overwinning kwam over ons als er zo’n luis geplet werd.
Hoelang deze luizenplaag heeft aangehouden, kan ik mij niet meer herinneren, maar het bevreemdt mij dat deze beestjes nu weer in beeld zijn. Kennelijk heeft het niets met de oorlog van doen en is het gewoon iets van alle tijden.Â
Quirinus, februari 2011
Â
Â
Â
Â
Â
Â
Â