In de tijd van steeds grotere en moderner badkamers denk ik nog wel eens terug aan die uit mijn jeugd en tot aan mijn middelbare leeftijd toe. Tijdens de oorlogsjaren en tot ver erna mochten we tegen betaling één keer per week naar het Gemeentelijke Badhuis op de Polderweg. Een luxe ten opzichte van het kraantje in de keuken waar we ons de andere keren mee moesten zien te redden.
Maar laat ik bij het begin beginnen : in het badhuis kreeg je tegen betaling van een stuiver een handdoek in bruikleen en een minuscuul stukje zeep. Een washandje moest je van thuis meebrengen. Als het water begon te stromen, moest je jezelf in een razend tempo inzepen en afspoelen, want na precies tien minuten werd de watertoevoer afgesloten en na nog enkele minuten verraadde een klop op de deur dat je tijd om was.
Thuis daarentegen stonden we ons met veertien personen te verdringen in het kleine keukentje om ons met koud water de slaap uit de ogen te wassen. We wasten zo gezegd’, ‘onze kop en voorpoten’. Naar leeftijd of geslacht werd er niet gekeken. Het was: ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’. ’s Winters kon het gebeuren dat de kraan bevroren was en dan was ervan wassen geen sprake. Ongewassen gingen we naar werk of school. Daarmee waren we geen uitzondering, want het gold voor iedereen in onze kringen.
Degenen die het dichtste bij het vuur zaten, warmden zich het best. Een ieder was erop gebrand om de eerste te zijn, want dan was de handdoek nog droog en droogde het best. Er waren er altijd bij die op de een of andere manier het zo wisten in te schatten dat ze het eerst bij de kraan waren.
Al lijkt alles van vroeger dan beter en wordt er veel uit die tijd verheerlijkt, naar deze toestanden zullen we niet gauw terugverlangen. Dan toch liever zo’n moderne badkamer met warm- en koudstromend water, waar je wel eens een half uurtje op je voorganger moet wachten.
Quirinus, september 2014