Na een jaar in de Polanenstraat gewoond te hebben, kwamen we in de Vrolikstraat terecht, waar zich het volgende incident afspeelde :
Het gezin zit keurig rond de gedekte tafel. Vader heeft net het dankgebed uitgesproken en Moeder is begonnen met het ronddelen van de porties. Er wordt gebeld. Moeder kijkt Vader aan en met een knik wijst Vader de oudste dochter aan om open te doen. “Wie kan dat zijn zo onder het eten?”: vragen zij zich af.
Alie komt de kamer binnen, gevolgd door een in keurig pak gestoken heer. “Goedenavond, met z’n allen en eet smakelijk”: zegt de man. Keurend gaan de ogen van de man over de grote kinderschaar. Moeder stopt met opscheppen en slaat haar handen voor de mond. Vader heeft al gezien dat het de huisbaas is en bromt iets onverstaanbaars terug. Dit kan geen toeval zijn. De huisbaas begint zijn tirade: “Volgens de buren, beneden U, is het hier nogal lawaaiig en daar wil ik u op aanspreken, maar nu zie ik het al. U hebt mij verteld dat u slechts vier kinderen hebt en nu zitten er hier tien. Hoe verklaart U dat?”
Moeder, niet op haar mondje gevallen, is haar schrik te boven en geeft hem antwoord. Zij spreidt haar armen en zegt: “Beste man, dat was toen, maar met zo’n verhuizing weet je niet waar de rommel vandaan komt”. En resoluut gaat ze verder met het uitdelen van het voedsel. De huisbaas is met stomheid geslagen en weet zo gauw geen weerwoord. Hij draait zich om en laat zich naar de deur brengen. Net voordat hij naar buiten treedt, fluistert hij Alie toe: “Zeg maar tegen je Moeder dat ik genoeg gezien heb en niet tot tien kan tellen”.
Hiermee is het verhaal eigenlijk afgelopen, maar gezien de verhouding met de benedenbuurvrouw, wordt er toch uitgekeken naar een andere woning waar meer personen zijn toegestaan.
Quirinus.
Augustus 2010