Ome Bert woonde in de 1e Atjehstraat, in een benedenhuis ergens in het midden aan de even kant. Hij was een broer van mijn oma en getrouwd met tante Saar. Als kleine jongen mocht ik met Sinterklaas mijn schoen bij de kachel in de keuken zetten. Ik had geluk dat er de volgende dag iets in zat, want volgens ome Bert hadden de Pieten moeite gehad om zijn huis te vinden. Hij zat altijd vol met verhalen. Hij was in Nederlands-Indië geweest en vertelde over piraten die hij gezien had. Ik hing aan zijn lippen. Op zijn nagels tekende hij gezichtjes ter illustratie. Als ik over de rand van de tafel kon kijken, kreeg ik een schatkistje van hem dat je met een geheime code kon openen. Ik heb het nog steeds.
Tante Saar overleed jong en hij hertrouwde met tante Nel, die séances hield in de voorkamer. Hij liet haar maar begaan. Ome Bert had voor de oorlog aan het Bosplan gewerkt en kwam na de oorlog in de bouw te werken als sjouwer. Ik herinner me dat hij daarvoor een soort rubber plakje in zijn hand gebruikte, waar een vinger doorheen kon. Dat was ter bescherming van zijn handen. Het was een boom van een vent.
Het huis naast dat van hem was een winkel, waar daarvoor een soort kruidenier zat. Het was nu een gewone woning met een enorm raam. Het was een van de eerste winkels die tot huis werd getransformeerd. Er zouden later veel meer volgen. Richting het pleintje had je nog een bloemenwinkeltje en daarna kreeg je het verhuurbedrijf van de karren voor de markt, want in de Sumatrastraat had je - zover ik me kan herinneren - ook een keer in de week markt. Daarna een snackbar, die er heel lang is gebleven. En op het hele plein waren winkels, een electronicazaak, een melkboek, een slager die allemaal bij de herinrichting van plein, of al eerder, zijn verdwenen.