Je kwam op het Zandje over Het Zwarte Weggetje langs het Zuiderzeepark. Het was een in de hitte glinsterende streep die daar volgens ons was neergekwakt door Westheider, de kolenman en de vader van Wimpie, onze linksbuiten.
Je moest hier op Zeeburg op je tellen passen, er werden vreemde verhalen gefluisterd: ze schenen te neuken in de bosjes en er zwierven kinderlokkers rond.
Je kon ook over de Zeeburgerdijk naar het Zandje, langs de noodbarakken van het ziekenhuis, maar we waren bang voor de oude kerels die daar tussen de hoge paardenbloemen in de berm lagen en gore opmerkingen naar ons schreeuwden.
Ik veegde het gruis van mijn sandalen en schopte ze uit. Jantje en ik begonnen met opraaien. Ik kon er nog net een teen tussen zetten en ik won.
Ik riep meteen: “Ik was Guus Dräger!”
“Ik was Michels,” zei Jantje.
“Nee lul, dat kan niet, jij was de tegenpartij!”
Ik had een beetje een hekel aan Jantje. Zijn vader was NSB-er geweest en Anneke, mijn vriendinnetje, had gezegd dat ze hem een leuke jongen vond.
Ik koos Friedl, Hansje en Freddie en natuurlijk Wimpie die met mij op de welpen van Ajax zat. De tegenpartij was Zeeburgia, meteen al kansloos.
Freddie was meesterlijk en we stonden met een nulletje of vijf, zes voor toen rooie Arie van de anderen het ineens op zijn heupen kreeg.
“Kijk uit je doppen, meters naast!” schreeuwde Hansje, onze vliegende kiep.
“Pienantie, pienantie!” juichte Arie die in een stofwolk tussen de hoopjes kleren van ons doel was verdwenen, “Als vliegende kiep mag je niet met je poten aan de bal komen, Robbie, wees eerlijk, kijk dan!”
Maar ik keek naar iets anders.
“Kom op,“ zei ik, ”We moeten de politie er bij halen!”
Freddie was breder dan ik, maar hij vond me wel een studiebol en hij liep zwijgend achter me aan naar het bureau op de Insulindeweg.
“Vertel,” zei de brigadier, “Wat heb je precies gezien?” Ik begon nog meer te zweten.
“Nou, een kerel stond bij het Nieuwe Diep en toen deed-ie een kind in een grote zak.”
“Zo zo, daar vertel je me nogal wat. Jongen? Meisje? Klein, groot? Wat voor zak?..
“Zo’n jute zak voor aardappelen.”
“Heb jij ook iets gezien, jongeman?” Mijn neefje wist het niet.
Freddie mocht achterop en ik zat bovenop de dubbele stang van de enorme politiefiets en zo reden we terug naar het Zandje, de dijk op, langs de scheepsbeschuitentent en het Vijfcentenbad, helemaal langs het kanaal, maar niets.
We reden verder, de Ouddiemerlaan in, tussen de weilanden door, tot aan het eind bij Diemen.
“Vertel nog eens, hoe zag die vent eruit?” vroeg de smeris. Hij schoof zijn pet naar achteren en veegde de druppels van zijn gezicht.
“Weet ik niet meer, heel lang en dun, geloof ik, regenjas en een bril.”
Ik zag hoe Freddie naar me keek, met zo’n klein lachje...