Oost kende eigenlijk niet zoveel platenwinkels. Nu zou je het muziekwinkels noemen. In elke buurt in Amsterdam had je er wel een paar. De echte doorbraak kwam eind jaren vijftig toen de breekbare lakplaten geleidelijk werden vervangen door vinylplaten. De jeugd ging 45-toeren plaatjes (singletjes) kopen van Amerikaanse rock & roll-artiesten zoals Little Richard, Bill Haley en de Everly Brothers.
Mijn ouders gingen in die tijd over op de aanschaf van een radio met ingebouwde pick-up van Erres. M’n oudere zus had al eerder een Colorado koffergrammofoon gekocht en twee langspeelplaten (lp’s) van Louis Armstrong en Glenn Miller. Die draaiden weer op 33-toeren.
Mijn eerste aankoop was van een Amerikaanse DooWop-groep bij Con Brio in de Javastraat. Niet helemaal mijn keus, maar ik wilde mijn ouders niet teleurstellen, omdat ik van hen het geld had gehad. Het was een ep’tje, twee nummers op elke kant, zes gulden en 25 cent.
Zo’n vijf jaar later doen de platenwinkels het uitstekend door het succes van de Britse popgroepen, zoals de Beatles en de Rolling Stones. Ook in Amsterdam schieten beatgroepen als paddenstoelen uit de grond. Er komen beatavonden in buurthuizen met bijvoorbeeld de Mokum Beat Five of de Clungels, of met een discjockey. Die moet plaatjes hebben waarop gedanst kan worden. Z’n inspiratie krijgt hij door te luisteren naar zeepiraat radio Veronica met z’n wekelijkse top-40. Die wordt op een A-4’tje verspreid naar alle platenzaken in ons land, dus ook naar Con Brio en T.Vilters op het Dapperplein en Van Swindenstraat.
Vilters was veel beter gesorteerd dan Con Brio. De zoon van Johnny Hoes heeft daar zelfs een tijdje stage gelopen. Maar beide zaken zijn al lang ter ziele, terwijl vinyl weer aan een kleine opmars bezig is.