Onze schoenmaker, Van der Laan (dacht ik) is al decennia geleden niet meer in de Celebesstraat 23. Vele winkels in die straat zijn weg en zijn woningen geworden met een heel groot raam. Als tiener bracht en haalde ik er schoenen. In de winkel hing altijd zo’n geur van leer en schoensmeer. Op planken achter de toonbank stonden de gerepareerde schoenen met daaraan een lichtbruin labeltje met daarop de naam van de eigenaar van de schoen. Meestal was het een paar schoenen waarvan de zolen en/of de hakken vernieuwd moesten worden. Als je die schoenen kwam ophalen, waren die keurig gepoetst. De schoenmaker haalde het labeltje eraf en deed de schoenen in een bruine zak waar de naam van de schoenmakerij opstond.
In mijn herinnering was schoenmaker Van der Laan een grote man met donker haar. Hij had altijd zo’n beige, lange jas aan (zo’n zelfde droeg Herman Koch ook in de Jiskefetsketch in de dierenwinkel). Op dinsdagmiddag waren de schoenmakerijen gesloten, hoewel ik dat nergens kon verifiëren. Maar op zaterdagmorgen kon je altijd terecht. Als je de deur van de winkel opende, klonk er een bel en kwam Van der Laan van achter een gordijn de winkel in, als er tenminste geen andere klant aanwezig was. Want achter de winkel was zijn werkplaats.
Als de zak met schoenen op de toonbank lag en ik een briefje van tien neerlegde, zei Van der Laan bijvoorbeeld: “Dat is dan acht gulden vijfennegentig”. Hij schreef dat bedrag op een rol in een soort kassa, die je nergens meer ziet. Hij haalde een handel over, de kassalade sprong open en de rol verschoof, zodat hij voor een andere klant weer een nieuw bedrag kon opschrijven. Zo had hij aan het eind van de dag een keurig overzicht wat er aan geld was binnengekomen. “En hier is dan één gulden en een stuiver, tot de volgende keer”. En ik vertrok met de geur van leer en schoensmeer nog in mijn neus en de zak met schoenen onder de snelbinders op mijn bagagedrager.