In dit dossier, bij dit rapport, zit ook nog een bijzonder briefje, geschreven door Mozes Gobitz. Hij schrijft deze brief omdat hij gekort zou zijn op de ondersteuning. In de brief schrijft hij ondermeer dat hij zelf zijn uiterste best doet om zijn gezin te ondersteunen. Helaas is de tijd tegen, er is geen werk in zijn beroep. Hij hoopt dat een ‘vorm van werkverschaffing’ hem kan helpen. Maar een bezoeker (zeg maar: Controleur van het Burgerlijk Armbestuur) heeft hem verteld dat de arbeidsbeurs in eerste instantie de georganiseerde helpt en indien de steun (door de vakbond?) is stopgezet.
Maar zo geeft Mozes aan: “…. wanneer mijn steun ophoud, ben ik den hongerdood gedoemd. Ik heb een vrouw en 2 kinderen dus u kunt begrijpen in welke situatie ik verkeer. Help een gezin uit den nood die toch al zoo zwaar gedupeerd is door de malaise.”
Daarna verklaart hij ook nog dat hij niets frauduleus heeft gedaan en alle veranderingen keurig heeft doorgegeven aan de bevoegde instanties. Het is niet helemaal duidelijk waar het om gaat, maar het zou te maken kunnen hebben met het feit dat hij in april 1924 een ‘Tabaksvergunning’ heeft aangevraagd en gekregen. Hij kan zelfs een werkplaats huren. Helaas heeft hij onvoldoende financiële middelen om tabak te kopen. Om een en ander (werkplaats en grondstof) te kunnen bekostigen, vraagt Mozes om minstens ƒ 35,-- handelsgeld. Maar dan merkt de ambtenaar het volgende op: “Beider ouders wonen in hetzelfde perceel en m.i. had zijn vader wel iets voor aanvrager kunnen doen. Het komt mij voor dat hij er nog wat uit wil slaan. M.i. afwijzen.”