Kop en Schotel was zijn bijnaam vanwege zijn grote oren. Deze meneer en zijn vrouw kwamen jaren na de oorlog bij ons in de Fahrenheitstraat wonen. Toen had hij zijn straf al uitgezeten.
Tijdens de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam had hij als eerste Nederlander ooit de Olympische vlag gedragen. In dat jaar ging hij als agent bij de Amsterdamse politie werken en werd in 1940 lid van de NSB en gedetacheerd bij de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung.
In de Waarheid van 9 mei 1945 wordt melding gemaakt van zijn arrestatie. Hij wordt ter dood veroordeeld voor onder andere zijn brute optreden en betrokkenheid bij de arrestatie van zo’n 80 Joodse mensen waaronder een groep van 30 blinden voor de Arbeidseinsatz in Polen.
Zijn straf werd verlaagd tot 15 jaar en later tot 9 jaar. Deze man was berucht in heel Amsterdam en dus niet anoniem toen hij in de buurt kwam wonen. Piet, de visman, kwam twee keer per week met zijn bakfiets naar de Wetbuurt. Hij woonde in de Vrolikstraat. “Schellevis”, schreeuwde hij dan, terwijl zijn tong ver uit zijn mond kwam. De huisvrouwen die die dag vis wilden eten verzamelden zich dan rond de kar. Erg fris was hij niet, deze Piet. Vaak een baard van een paar dagen, niet gebruikelijk in die dagen en onverzorgd. Meestal had hij een vies jasje aan. Alleen op maandag nam hij de moeite een schone aan te trekken.
Op een dag kwam Kop en Schotel ook bij zijn bakfiets staan. ‘Aan jou verkoop ik geen vis’, zei Piet. ‘Je vrouw kan wel komen, maar jou help ik niet’. En zo geschiedde.
De leperd. Kop en Schotel niet willen helpen, maar wel de vis verkopen die hij zou eten en hem te kijk zetten bij de buurvrouwen die om de kar stonden. Een van de vele vernederingen die Kop en Schotel na het uitzitten van zijn straf voor de rest van zijn leven moest ondergaan.