Voor mijn vierde of vijfde verjaardag kreeg ik van mijn beide oma’s een pop. De ene oma had hem zelf gemaakt. Ze had hem als jongetje aangekleed en hij heette Jaan, naar haar zelf vernoemd. Fout. Ik had een hekel aan jongetjes. Beleefd moest ik dank u wel zeggen voor deze onvergeeflijke fout. Een jongenspop. Hoe had ze het kunnen bedenken.
De andere oma had een pop gekocht. Die stelde, traditioneel, een meisje voor. Ik was blij met haar. Ze droeg een wijnrood acetaat zijden jurkje, een bijpassend mutsje met een omgeslagen rand waaraan een wit kantje gemaakt was.
Niet lang daarna vroeg mijn moeder mij even een boodschap te doen bij de drogist om de hoek. ‘Laat je pop maar thuis. Straks valt ze en dan is de kop kapot’, zei ze. Ik, in een zeldzame bui van niet luisteren, ging met de pop in de arm naar drogisterij Van der Vlugt op de hoek van de Reaumurstraat en de Von Guerickestraat. Twee minuten lopen van ons huis. Een winkel met een terrazzo vloer. U begrijpt het al, anders was dit verhaal niet geschreven. De pop viel en de kop brak. Huilend, zonder mijn boodschap te hebben gedaan ging ik naar huis.
Later heeft mijn pop een nieuwe kop gekregen. Helaas, die kop haalde het niet bij de eerste. Het werd niets meer tussen ons. Net of je eerste liefde er vandoor is gegaan en je ongevraagd met een vervanger wordt opgezadeld.
De versmade Jaan trof het beter met de liefde. Mijn jongere broertje ontfermde zich over hem. Overal werd hij mee naar toe gesleept en tot op de draad versleten.