Het Meisjesweeshuis
Uiteindelijk worden de drie meisjes Lea, Henriëtte en Cato in het Meisjesweeshuis opgenomen en Jacques in het Jongensweeshuis. De kosten worden gedragen door het Gemeentelijk Bureau voor Sociale Zaken (zeg maar de erfopvolger van Maatschappelijke Steun). De kosten bedragen ƒ 400, -- per jaar (per kind ƒ 100,--).
Anna blijft verschoond van een verblijf in het weeshuis. Opvallend genoeg staat zij wel bij het Meisjesweeshuis ingeschreven. Dit blijkt uit een archiefstuk dat ik heb gevonden bij het SAA (inventarisnummer: 400 – 2443).
Hoe de meisjes het is vergaan in de tijd die zij hebben doorgebracht in het weeshuis, is niet bekend. Op 10 februari 1943 werd het hele weeshuis ontruimd. De meisjes en hun begeleiders werden via Westerbork afgevoerd naar Sobibor. Op 16 april 1943 worden allen vermoord.
In het dossier van Salomon Pront staat de volgende mededeling: "Weeshuizen zijn 10 - 2 - '43 leeggehaald. Voorstel op 18 - 2 - '43 Intrekken van de utkering + Naar Dld.”
Het Jongensweeshuis (Jacques Pront)
Van Jacques weten we opvallend genoeg wel iets meer. Dit komt omdat het notulenboek van het Jongensweeshuis over de betreffende periode bewaard is gebleven. Het is zelfs online te lezen. Zie hiervoor het: Archief van het Nederlands Israëlitisch Jongensweeshuis Megoddle Jethomim
Lees vooral ook de epiloog, de laatste pagina’s, van het archief. Daarin schrijft de heer Salomon Roet, oud-bestuurslid van het Jongensweeshuis, hoe het komt dat dit notulenboek bewaard is gebleven.
Jacques wordt drie keer genoemd in genoemd notulenboek. De eerste vermelding betreft zijn inschrijving: “Opgenomen 12/9-41 Jacq. Pront (58) vader leeft, moeder overleden, door Tabakstichting 2e opname 1941 No. 44 van het contract geboren 22/1-35. Sociale Zaken betaalt ƒ 100,-- p. jaar.”
De verwijzing naar De Tabakstichting is nieuw, deze stichting wordt verder niet genoemd. Niet in het archief van de FIKA, noch in het dossier van Sociale Zaken.
Mogelijk gaat het om de Stichting Juda Gerrit Tabak, maar deze stichting lijkt zich toch vooral bezig te houden met het regelen van huwelijksgiften aan Joodse meisjes, ‘die in de termen vallen’.